Als kind was ik geen spring-in-’t-veld. Ik was een voeler, een kijker, een luisteraar naar dingen die niet hardop gezegd werden. Op feestjes zat ik het liefst achter de bank. Niet omdat ik verlegen was, maar omdat ik daar het beste kon zien hoe mensen dat deden, samenleven. Hoe ze lachten met hun mond, maar niet met hun ogen. Hoe ze zich net iets anders opstelden wanneer iemand binnenkwam, hoe stiltes soms meer vertelden dan woorden. Ik keek, voelde en vroeg me af: is dit hoe het moet?

Toen ik ouder werd en de wereld instapte, werd mijn verwondering er niet minder op. Ik zag dat wat ‘het goede doen’ werd genoemd in politieke besluiten, beleid, hulp, onderwijssystemen, heel vaak bedoeld was om te helpen, maar ook bijwerkingen had.

Ik leerde mensen kennen die aan de randen leefden: jongeren in achterstandswijken, mensen zonder scholing, jongeren op straat, met psychische kwetsbaarheid, met hoogbegaafdheid die geen plek vond in ons reguliere denken. En ik ontmoette begeleiders die werkten met hoogsensitieve mensen, met zachte ogen en diepe inzichten. Ze wilden hen helpen ‘weer goed genoeg te zijn voor het systeem’. En hoewel dat voor de persoon misschien werkte, bleef het systeem zelf ongemoeid.

Ik begon te werken op het snijvlak van voelen en weten. Daar waar ik geen woorden had, maar wél een stem in mijn lijf die zei: dit klopt niet. Niet voor deze mens. Niet voor dit moment. En ik merkte dat ik niet de enige was. Ik vond mensen die datzelfde voelden. Mensen die woorden zochten, zoals ik. Of ze al een paar hadden. Een glimp. Een zinsnede. Een metafoor. Geen van hen had de waarheid, maar samen vormden ze een mozaïek van taal voor het onzegbare.

En hoe meer ik mezelf toestond om te voelen dat ik het niet kon uitleggen, hoe meer taal er op me afkwam. Niet als analyse, maar als richting. Als bedding. Soms kwam die taal via filosofen, soms via een opmerking die ik ergens opving. Soms kwam het uit spel en belichaamde ervaring. Soms via stilte.

Alles bij elkaar heeft het me verrijkt. Niet door antwoorden te verzamelen, maar door te leren luisteren naar de vraag achter de vraag. De toon onder de woorden. De logica die zich toont in wat niet gezegd wordt.

Door de jaren heen vind ik zo steeds meer woorden die wél kloppen. Voor een ander. Voor een situatie. Voor iets dat iedereen al voelde, maar nog niemand had gezegd. En dan weet ik weer dat het daar, achter die bank allemaal begon. Met stille verwondering. En de wens om te begrijpen.