In een hospice draaien de uren niet om controle, maar om aanwezigheid. Soms gebeurt er iets wat je niet kunt plannen of bedenken – iets wat spontaan ontstaat door de ontmoeting zelf. Ik heb daar enkele jaren geleden een ervaring gehad die ik nooit zal vergeten.

Het was de laatste dienst van die dag en de overdracht duurde langer dan verwacht, want we hadden veel te bespreken. We bespraken alle bewoners, maar met name de mevrouw in kamer vier. Zij weigerde al ruim een week alle medische oplossingen die haar situatie konden verlichten. Ze verzette zich emotioneel tegen de dood die onherroepelijk dichterbij kwam. Omdat ze veel last had van pijnlijke ongemakken hadden mijn collega’s voor de overdracht tegen haar gezegd: “Er komt zo iemand bij u kijken.” Maar door de vertraging liep ik pas rond kwart over zeven haar kamer binnen.

“Nou, daar ben ik dan eindelijk,” zei ik, terwijl ik me vrolijk naar haar bed bewoog en mijn naam zei. Ik had haar nog niet eerder ontmoet, maar op dat moment had ik al snel door dat de zin die ik uitsprak voor haar een heel andere betekenis had.

Mijn excuses voor het ‘iets later zijn’ waren ineens niet meer van belang. Voor haar was mijn aanwezigheid geen simpele wisseling van dienst; het was een kantelpunt.

Ze greep mijn hand vast en zei: “Oh eindelijk” en slikte een keer vermoeid. Ik heb al zolang liggen wachten tot ze me zouden helpen.” Ze bedoelde daarmee de medische handelingen, dat begreep ik meteen. Het verzet dat ze eerder had laten zien aan mijn collega’s, was verdwenen. Alles was verschoven; haar eerdere afkeer was veranderd.

Het was niet zo dat ik haar had overtuigd of dat zij simpelweg van gedachten was veranderd. Het leek alsof onze ontmoeting en haar berusting in dat moment samen ontstonden, alsof het ene het nu mogelijk maakte dat het ‘eindelijk’ ging gebeuren. Ik zag het in haar ogen en voelde het in haar stem.

Ik knikte en antwoordde: ‘Ik ga alles in gereedheid brengen. Ik kom snel terug.’ Met haast belde ik de wijkverpleging, overlegde kort met een collega en rende terug naar de kamer. Daar wachtte ik ongeduldig tot de broeder er was. De ingreep ging snel en terwijl ik daarna haar dekens herschikte en even over haar haren streelde voelde ik de volgende verandering. Haar hele lichaamshouding was anders; haar gezicht straalde een berusting uit die er eerder niet was. Het gebeurde simpelweg – het ontstond in de ruimte die we samen creëerden, waarin alles vanzelf op zijn plek leek te vallen.

In dat moment leek alles te komen – mijn aanwezigheid, haar woorden, zelfs het zachte strelen van het haar. Ik weet niet wie wie op dat moment zachtjes liefkoosde. Het was geen kwestie van ‘ik’ en ‘zij,’ maar van een soort opgaan in het moment.

Datzelfde weekend ging ze zachtjes heen. En hoewel de medische handelingen haar hielpen, gebeurde er iets wat veel groter was dan een procedure. Het moment dat ze mijn woorden hoorde, was het moment dat alles kantelde. Onze ontmoeting zelf bracht iets teweeg. Haar verzet loste op in een ruimte die ontstond tussen ons, zonder dat ik het bewust probeerde.

Wat mij raakt aan dit moment, is hoe het leven zichzelf lijkt te organiseren. Ik deed niets bijzonders, niets wat niet door een ander gedaan had kunnen worden. Toch ontstond er een dynamiek – een stille verschuiving – waarin zij berusting vond. Het was geen actie of beslissing, maar een wederzijds proces. Een samenkomen van tijd, woorden en aanraking. Alles werkte samen, zonder dat één element in isolatie verantwoordelijk was.

Misschien is dat wel de belangrijkste les die ik leerde in die kamer. Dat we niet altijd iets hoeven te doen, oplossen of sturen. Soms vraagt het leven ons alleen om aanwezig te zijn en ruimte te laten voor wat wil gebeuren. Dat voelt misschien als niets doen, maar het is alles. Want in die ruimte – die tussen ons ontstaat – kunnen de mooiste transformaties plaatsvinden.