Er zijn lijstjes met ‘de beste systemische vragen’ om de onderstroom in je team of organisatie bloot te leggen. Mooi idee, zou je denken. Maar wacht even, waarom denken we eigenlijk dat de onderstroom verborgen ligt? Alsof er een diepere, echte laag is die we met de juiste vragen kunnen ontmaskeren, als een archeoloog die iets opgraaft?
Dat is precies het probleem.
We behandelen de onderstroom alsof hij een losstaand iets is. Iets wat ergens is, los van de dagelijkse dynamiek, wachtend om ontdekt te worden. Maar vanuit intra-actie bestaat er helemaal geen ‘onderstroom’ die je kunt blootleggen alsof hij er altijd al was. De onderstroom is niet verborgen. Hij ontstaat in het moment, in de relaties, in hoe er gesproken en bewogen wordt. En je, dat kun je voelen. Want waar oordelen zijn, daar wordt als het ware in de werkelijkheid gesneden, alsof het ene deel er wel en het andere deel er niet mag zijn.
Elke vraag die je daarover stelt, maakt iets zichtbaar. Maar ook vragen kunnen zo’n oordeel inbrengen. Het lijkt dan alsof je een diepere waarheid ontsluit, maar eigenlijk gebeurd er iets omdat de vraag zelf al een interactie is. Zodra je vraagt “Wie of wat mag hier niet genoemd worden?”, wordt er niet zomaar iets ‘aan het licht gebracht’, nee je bent dan al bezig iets te vormen. Misschien was er voor die vraag helemaal geen ‘verboden’ onderwerp, maar ontstaat dat idee pas doordat het nu een optie is om er zo naar te kijken.
Vragen zijn geen neutrale instrumenten. Ze zijn geen röntgenapparaat dat objectief de onderstroom in beeld brengt. Ze vervormen wat je ziet, ze trekken bepaalde patronen naar voren, ze laten dingen ontstaan die anders niet aan de oppervlakte zouden komen. En dat is geen fout, dat is hoe betekenis werkt. Laten we zien hoe dit werkt.
De vraag bijvoorbeeld “Welke frustraties spelen hier, maar worden nog niet hardop uitgesproken?” impliceert dat er frustraties zijn, ook als niemand ze zo ervaart. En de vraag aan een team “Als er een onzichtbare spanning in dit team is, waar zit die dan?” Veronderstelt dat er een spanning moet zijn, ook als mensen gewoon prima samenwerken.
En er zijn ook vragen die onveiligheid oproepen. Bijvoorbeeld de vraag “Wie in het team heeft het moeilijk, maar laat dat niet zien?” creëert de suggestie dat er verborgen worstelingen zijn, waardoor mensen gaan twijfelen aan zichzelf of aan anderen. Een vraag als “Welke rol speel jij hier zonder dat je het zelf doorhebt?” kan ertoe leiden dat mensen zichzelf ineens in een beperkend verhaal gaan plaatsen.
En kijk eens naar de vraag “Wat zou je hier nooit hardop zeggen, maar denk je wel?” Dit kan ervoor zorgen dat mensen gaan zoeken naar iets negatiefs om op te vullen. En geloof me; als mensen iets willen vinden, dan vinden ze het ook. Betekenisgeving staat namelijk nooit vast, maar kan ter plekke gegeven worden. En voor je het weet heb je een situatie ineens anders geinterpreteerd en zit je aan de conclusie die je trok vast alsof dit altijd al zo geweest was.
Deze vragen lijken systemisch en verdiepend, maar sturen vaak al impliciet een probleem-frame. Ze suggereren dat er iets ‘niet klopt’, waardoor mensen zich gaan afvragen wat dat dan is, zelfs als er in eerste instantie niets aan de hand was.
Dus ja, vragen kunnen iets blootleggen. Maar ze kunnen ook gewoon een situatie maken die er eerst niet was. Ze trekken lijntjes in de lucht en doen net alsof die er altijd al waren. En voor je het weet, zit je in een gesprek waar ineens ‘verborgen spanningen’ en ‘onzichtbare worstelingen’ blijken te zijn, terwijl je daarvoor gewoon met een prima werkend team zat.
Dus de echte vraag is misschien niet: Welke vragen stel ik om de onderstroom te vinden? Maar: Hoe zorg ik dat ik niet zelf het probleem creëer waar ik naar zoek? Want de onderstroom is geen diepzee die wacht op een duiker. Hij is water dat beweegt terwijl jij erin staat. Dus stel vragen, prima. Maar weet dat je niet de archeoloog bent die iets opgraaft.
Je bent degene die in het heden iets laat ontvouwen. En daarmee de toekomst mede creëert.