In een organisatie die worstelde met onderlinge spanningen werd ik gevraagd een team te begeleiden. De samenwerking liep stroef, de communicatie was scherp, en onuitgesproken frustraties leken onder de oppervlakte te borrelen.
Tijdens een sessie sprak één van de teamleden zich plots uit. Niet met een kritische vraag of een suggestie, maar met een stortvloed van woorden die al veel te lang binnen hadden gezeten.
“Ik ben het zat! Dit werkt niet, en we doen alsof we het kunnen oplossen door nóg een training te volgen. We luisteren niet écht naar elkaar, we vullen elkaars gedachten in en ondertussen verandert er niks. En jij, als trainer, brengt alleen maar slap gewauwel. Kom dan minstens met wat tips zodat we morgen weer verder kunnen. Maar wat je nu doet, daaraan hebben we niets.”
De ruimte voelde opeens klein. Alsof de spanning het donkerder en benauwder had gemaakt. De anderen hielden hun adem in, wachtend op wat zou volgen. Ik had kunnen ingrijpen. De opmerking weerleggen. De focus terugbrengen naar ‘constructief werken aan oplossingen’. (Ik hoorde als het ware de woorden van zoveel professionals in mij galmen).
Maar dat voelde niet juist. Dus ik liet het er zijn. Ik keek de spreker aan en knikte. “Dank je. Dit moest gezegd worden.”
Daarna bleef het stil. Geen geforceerd herstel van harmonie, geen directe tegenreactie. Alleen de groep die samen het moment droeg. Niet om de ander te veroordelen, niet om hem te corrigeren, maar om te laten bezinken wat er was uitgesproken. En toen gebeurde er iets onverwachts.
Een ander teamlid, normaal gesproken stil en op de achtergrond, haalde diep adem en zei zacht:
“Ik voel dat ook. Maar ik wist niet of het veilig was om het te zeggen. En…” Ze was even stil, alsof ze naar woorden zocht. “En ik denk ook niet dat het echt aan jou ligt, maar dat jij misschien ook niet weet wat hier allemaal speelt.”
De groep verschoof van verstijfd naar open. Ik voelde het gebeuren. Alsof iedereen tegelijkertijd uitademde of zo. Ineens kwam iets wat zo lang was weggedrukt, boven tafel. Het teamlid dat zich als eerste had uitgesproken leek eerst overdonderd door de afwezigheid van weerstand, maar ontspande toen. De woede verdween, niet omdat het werd weerlegd, maar omdat het werd gedragen.
En ik voelde dat dit ruimte nodig had. Dus namen we pauze en daarna namen we het gesprek weer op. Het verschoof van een beschuldiging richting het bestuur en een verdediging van ‘het verandert toch nooit’ naar een gezamenlijke verkenning. Ik had ondertussen wat mensen in de organisatie gesproken. Ze meenden wel dat er zaken speelden maar ze wisten niet wat. En ze gaven me aan dat als ik zaken boven tafel haalde ze er dezelfde week nog mee aan de slag gingen. Sterker nog; als er zaken te delen waren dan kwam ze persoonlijk aan het einde van de dag daarvoor langs.
De aanvankelijke uitbarsting werd zo geen breuk, maar een opening. De rest van de sessie werd een ander gesprek. Minder hoekig, minder scherp. Alsof we ineens allemaal in dezelfde stroom terechtkwamen. Niemand voelde zich aangevallen, er kwamen geen geforceerde oplossingen. Maar er werd wel naar elkaar geluisterd, met momenten van echt contact.
Aan het einde van de dag hing de ruimte vol felgekleurde bladeren met opties, ideeën en mogelijkheden. Zaken die best eens gerealiseerd konden worden binnen afzienbare tijd. Maar ik wist dat dit niet het belangrijkste was. het ging niet om wat we deden, maar hoe de teamleden nu met elkaar waren. Open. Eerlijk. En raakbaar.
De les? Soms is ‘opkomen voor jezelf’ niet nodig. Soms is de krachtigste keuze om een situatie te laten ontstaan zonder direct in te grijpen. Niet omdat je over je heen laat lopen, maar omdat transformatie pas mogelijk wordt als niet alles meteen wordt dichtgetimmerd met een reactie.