Deze week zat ik in een gesprek waarin de ander iets zei en toen… werd het stil. Niet even een korte pauze. Niet zo’n stilte waarin je voelt dat iemand de volgende zin al bijna heeft klaarliggen. Nee, een echte stilte. Een waarin iets gebeurde, maar ik nog niet wist wát. En toen, na een paar lange seconden, zag ik het. Hoe deze stilte niet leeg was, maar vol. Vol met iets wat nog aan het ontstaan was.
Nog een paar seconden….
En toen kwam er een zucht. Een schouder die ontspande. Een blik die ergens naartoe ging waar ik niet bij kon. En toen pas kwamen de woorden. Niet omdat ík iets deed, maar omdat er ruimte was waarin er blijkbaar voor die ander iets kon landen. Iets waarvan ik nog geen idee had dat het er zat.
Na het geaprek dacht ik terug aan hoe ik hier vroeger iets mee zou zijn gaan doen. Een vraag stellen. Iets samenvatten. De stilte opvullen. Maar nu deed dus niets.
En dat was alles wat nodig was.
Hoe vaak onderschatten we eigenlijk de stilte? Hoe vaak denken we dat wij beweging moeten brengen, terwijl de meest waardevolle momenten vaak juist ontstaan in het niet-weten? Hoe vaak trekken we iets open wat zich vanzelf had kunnen ontvouwen?
Want stilte is niet niks. Het is een plek waar iets zich kan vormen zonder dat wij het invullen. Waar iemand kan voelen in plaats van reageren. Waar een inzicht niet wordt gemaakt, maar zich vanzelf aandient.
En toch zijn we er bang voor. We voelen de leegte en vullen haar op. Omdat we denken dat het onze taak is om ‘iets te doen’. Maar soms is het enige wat we hoeven doen: erbij blijven. Bij onszelf. Bij de ander. Bij het gesprek.
Deze week liet ik de stilte haar werk doen. En dat werkte beter dan ik ooit had kunnen bedenken.