“Deze week gaan we apenkooien”, zei de docent bij het boeddhistische centrum waar ik een inleidende cursus volgde. Hoewel mijn hoofd alle kanten op stuiterde en ik mezelf al in de thangka’s zag hangen bedoelde hij helaas niet die variant. “Kies uit de meditatiemethoden welke we hebben geprobeerd afgelopen weken degene die je nogmaals wilt proberen”. Ik sloot mijn ogen en besloot dat mijn lijf vanzelf wel zou aangeven waar het interesse in had. Ik hoefde enkel te volgen wat er gebeurde en daar mijn aandacht bij te houden.
Een eerste opwelling om te bewegen kwam in me op. Ik maakte aanstalten om overeind te komen en een loopmeditatie in te starten toen ik een draadje aan mijn kleding voelde. Het gleed onder mijn hand door en hield mijn aandacht gevangen. Acuut verloor ik de wens om op te staan en mijn voeten te voelen omdat de sensaties in mijn vingertoppen alle aandacht greep.
Het draadje was een centimeter of twintig lang. Lang genoeg om het heel langzaam om een vinger te draaien, naar een andere vinger te brengen en het dan door mijn vingers heen ‘af te laten wikkelen’. Deze repetitieve beweging maakte dat ik ongeveer een kwartier geboeid was door wat ik ervoer, wat de druk van het draadje teweegbracht en hoe sterk mijn lichaam reageerde als het zachtjes ‘trekken’ niet tot gevolg had dat het draadje losliet. Het eigenwijze ‘ik blijf even hangen’, wat maakte dat ik de neiging kreeg harder te trekken en waardoor ik een lichte druk op mijn buik voelde alsof mijn leven ervan af hing ‘dat hij wel weer los zou komen’.
Na een kwartier veranderde mijn routine. Na het achtjes draaien besloten mijn vingers om het draadje te volgen. Het aan het begin zachtjes vast te pakken en losjes tussen duim en wijsvinger te laten grijpen. Het verschil in sensatie in mijn lichaam verraste me. Het draadje was duidelijk niet ‘gelijkmatig’ en de lichte verdikkingen in de dunne draad aan mijn jurk gaven een trillende sensatie in mijn vingers. Ik probeerde de beweging wat sneller en vervolgens wat trager maar bleef hangen op een gemiddelde beweging van ongeveer 3 seconden om de gehele lengte van de draad door mijn vingers te laten glijden.
In eerste instantie voelde ik enkel mijn vingers, maar hoe meer ik me concentreerde op de trillende beweging die de verdikkingen van het draadje in mijn lichaam teweegbracht des te meer ik bemerkte dat het verderop in mijn lijf ook voelbaar was. De sensatie kan ik nog het beste vergelijken met het van je rijbaan afraken op de snelweg. Door de wegaanduidingslijn te raken gaat dan je hele auto en dus je lijf trillen. Dat gevoel. Maar dan zonder geluid. Ik kon het gevoel ervaren dwars door mijn hand, mijn arm en mijn schouder heen tot in mijn onderrug.
Ik was de sensatie geworden – anders kan ik het niet omschrijven – toen de docent na een klein half uur zei dat de meditatie voorbij was. Hij vroeg ons in eigen tempo ‘terug te komen’ en aan jezelf te vragen wat het verschil was tussen de manier waarop je je lijf eerder ervoer, en nu. Deze vraag kende ik. Hij stelde hem al weken. En elke keer was ik weer een beetje verbaasd dat er mensen waren die tijdens het mediteren hun linkervoet voelden als ze zich daarop concentreerden, maar zodra ze dan bij de bodyscan doorgingen naar hun knie diezelfde voet acuut uit beeld verdween. Bij hen gaf het mediteren veel lijfverschil.
Bij mij was dat echter anders. Ik voelde tijdens de bodyscan hoe ik op mijn kussen zat. Hoe mijn linkerbil meer dan de rechter in het kussentje werd geduwd. Hoe de spier in mijn rechterbeen extra compenseerde voor het net niet helemaal recht zitten. Ik voelde mijn linkervoet waar ik me op concentreerde, maar ook de rechter. En dat ze tintelden, aan de onderkant wat meer dan van boven. En dat de rechter wat vochtiger aanvoelde. Terwijl links de een-na-laatste-kleine-teen wat kouder was. Ik voelde ook mijn ademhaling, die niet helemaal rustig was en de kriebelen van de lucht in mijn neusgaten wanneer ik inademde. Dat alles en nog veel meer.
Ik kan mijn lichaam niet ‘niet’ voelen en ik verwachtte dan ook weinig van de vraag ‘wat is het verschil tussen nu en toen je begon’? Maar ons brein is een antwoord-machine en nieuwsgierig naar het resultaat vroeg ik hem toch aan mezelf. Acuut schoten mijn gedachten naar de basisschool. Waar vele andere kinderen tijdens de saaie lessen begonnen te tekenen of uit het raam staarden, had ik dit zitten doen. Voelen. Les na les. Uur na uur. Dag na dag. Jaar na jaar. Ik had draadjes aan mijn kleding gevoeld. De gum die een klein beetje kneedbaar was. Het rollen van mijn potlood (terwijl ik deze herinnering ophalen besefte ik me dat die zeshoekige structuur zelfs tot in mijn tenen voelbare trillingen opriep), het kapotte hoekje van de tafel met een harde rafel eraan.
Álles had ik gevoeld. Ervaren. Geabsorbeerd. De wereld tot me genomen via mijn zintuigen. Ik besefte me hoe rijk ik was geweest. Vervuld. Rustig. En ik besefte me ook, op hetzelfde moment, wanneer het gestopt was. Ik opgehouden was met de wereld via mijn vingertoppen binnen te laten komen. Daar in die klas. Waar ik me op een dag niet meer veilig had gevoeld omdat drie jongens op de gang hadden gedreigd mij in mijn maag te slaan als ik niet ophield met altijd maar zo vriendelijk te grijnzen. En ik – om me weer veilig te voelen in mezelf – mijn pen net wat driftiger dan anders had laten rollen. Tikken ook wellicht. En mijn voeten laten wiebelen. Sabbelend op een lok haren. De blik van de hoofdmeester – die ik tot op dit moment vergeten was – mij aankijkend, zijn hoofd langzaam schuddend terwijl hij me zei dat we dat zo niet doen in de klas….
Ik keek rond in mijn meditatiegroep. De gedachten aan de basisschool achterlatend. De verhalen van mijn medestudenten buitelden over elkaar. Hoe sommigen een loopmeditatie hadden willen doen maar niemand hadden willen storen. Hoe ze zichzelf op de plek geprikt hielden om een ander het eigen lichaamsgevoel niet te ontnemen. En ik herkende in hun keuze toch gewoon een zitmeditatie te doen mijn eigen moment van ‘aanpassen aan de ander’ destijds aan het einde van de derde klas.
Ik besefte me op dat moment hoe ver wij allemaal nog verwijderd zijn van innerlijke rust. En hoe alles wat we doen om dat te verkrijgen niets meer is dan een glanslaagje over de wensen van de ander of het wegpoetsen van eigen innerlijke onrust. Maar ik had een glimp ervaren. Van mijn vroegere ik. Van degene die ik was voordat ik me aanpaste om anderen niet tot last te zijn. En hoe ik destijds al kon zorgen voor sereniteit en innerlijke harmonie. Ik mag haar vaker opzoeken. Die kleine ik. Ze was wijs. Ze liet de wereld binnenkomen en haar beroeren. En in die chaos vond ze haar rust.