Vandaag hoorde ik Ilse Heesterbeek, ex drop-out, haar levensverhaal vertellen. De opmerking ‘dus eigenlijk was ik, voordat ik thuis kwam te zitten, continue bezig met voorkomen dat ik straf zou krijgen, slechte punten zou halen of erbuiten zou vallen’ bleef bij me hangen. In gedachten haalde ik de inspirerende woorden van Marcel van Herpen terug welke hij sprak tijdens de start van de opleiding Pedagogische Tact / Pedagogisch Leiderschap, waar ik momenteel aan deelneem. Zijn woorden over wat jij nodig hebt als docent of schoolleider ‘om het juiste te doen op het goede moment en het doen verdwijnen van ongerijmdheden zoals de onvoldoende, wegsturen, straf of wat ‘uitval’ wordt genoemd’ raakten me destijds al en nu opnieuw. Wat zou het betekenen voor kinderen, zoals Ilse destijds was. als ze een docent hebben die er op die manier voor hen is, zodat zij kunnen leren in een relatie van openheid en vertrouwen. Waarin er geen angst hoeft te zijn om de docent teleur te stellen omdat deze dat niet persoonlijk neemt. Dat de docent niet boos wordt als je je huiswerk niet genaakt hebt maar met je komt overleggen wat je daartoe nodig hebt en wat als diezelfde docent ervoor zorgt dat je het gevoel hebt dat je erbij hoort, precies zoals je bent? En wat nu als jij, dit lezende, wellicht voor een Ilse in jouw omgeving dit verschil kunt maken?

Het traject waar ik aan deelneem is een zoektocht naar het antwoorden op de vragen “waarom doen we wat we doen? Waartoe dienen onze handelingen? En waar baseren we ons op? Het is niet zozeer een cursus, maar eerder een persoonlijk ontwikkelingstraject waarin deelnemers zichzelf leren kennen als hun eigen instrument in relatie tot leerlingen en collega’s.

We willen namelijk allemaal dat kinderen gelukkig zijn en dat ze zich goed ontwikkelen. Ik durf gerust te stellen dat er niemand is die het tegenovergestelde wil. Maar het komt toch voor dat kinderen ontkoppeld zijn, niet in verbinding met zichzelf, anderen of hun omgeving. Als we weten wat we willen en wat we niet willen dan hebben we dus een hele duidelijke taak in het opvoeden van en werken met kinderen.

Dit traject gaat erover dat, als jij vindt dat kinderen er recht op hebben gelukkig te zijn, je jezelf manifesteert als pedagoog, dat je jezelf in een andere stand kunt zetten, de stand die op dat moment nódig is. En dat elke dag weer, zodat die kinderen iets anders kunnen gaan doen dan ze eerder altijd deden. En jij bent, als begeleider, daarvoor in dit traject het enige instrument. Er wordt dus aan je gevraagd te veranderen. Je verandert die kinderen niet. Maar omdat jij verandert, verandert een kind ook. Je gaat met jezelf aan de slag. En de mensen waar je mee werkt gaan je soms even anders ervaren. Omdat jij het net even anders doet, anders durft.

Door met situaties aan de slag te gaan loop je in de praktijk vanzelf tegen je eigen grenzen en die van de kinderen aan. Als er gezegd wordt ‘dat er geen kind meer de klas uitgestuurd mag worden’, wat doe je dan als een kind zo lastig is dat het toch moet? In het traject pedagogische tact wordt het je in je hoofd zo lastig gemaakt dat jij je af gaat vragen wat je nodig hebt om die kinderen te begeleiden. Wat gebeurt er bij jou binnenin je hoofd als je aangeeft dat je niet tegen drukke, zieke of huilende kinderen kunt? Waar loop jij tegen je grenzen aan als je gevraagd wordt kinderen geen onvoldoendes te geven, hen niet op de gang te zetten en pesten niet toe te staan. Misschien zul je dan zeggen ‘dat kan ik niet’. En wat als je het ook nog eens bij jezelf mag houden, dus zonder het extern te willen attribueren zelf de vraag beantwoorden. Wat heb jij nodig om die kinderen te begeleiden. Zijn dat af en toe een extra paar handen? Een portie lef? Een momentje rust voor reflectie?

Het werkmateriaal binnen het traject is dus eigenlijk alleen maar dat kleine mentale stuk. Dat wat er bij jou nodig is om te doen wat nodig is voor iedereen, in verbinding met zichzelf en elkaar. Keihard aan het werk op zijn eigen niveau. En iedereen gelukkig. Want als er 1 kind niet gelukkig is dan ben jij het ook niet.

En dan hoor ik dus de woorden van Ilse. Op hoge hakken en met zachte doch duidelijke stem vertelt ze haar levensverhaal op het podium. Een verhaal wat begint op de basisschool. Als jong kind vond ze het leuk om te leren, het was een natuurlijk proces destijds. Ze vertelt over het ontstaan van haar spanningshoofdpijn en black-outs en de ontspanningsoefeningen die ze kreeg voor haar overactieve hersenen. Eenmaal op de middelbare school merkte dat ze op de middelbare school 50 minuten moest luisteren naar de docent die een verhaal vertelde wat achteraf gezien in een boek stond, wat ze in 10 minuten had kunnen lezen. En daarna kreeg ze huiswerk mee waar ze nog eens een half uur bezig was, terwijl ze die tijd al had zitten verdoen tijdens het lesuur. ‘En dan had je ook nog de pauzes’, zo vertelt ze, waarin ze geen raad wist met zichzelf en zich afvroeg hoe ze in hemelsnaam contact moest maken en in verbinding kon komen met de anderen op het plein.

In bed ging ze uren de dag terughalen, naar alle gesprekken die ze gevoerd had, hoe ze over was gekomen, wat ze gezegd had, wat anderen gezegd hadden, wat ze anders had moeten doen. Wat ze morgen anders zou gaan doen. Na school druk bezig met alle dingen die ‘moesten’. Want ze wilde altijd ‘alles doen zoals het hoorde’, zoals het goed was. Ze wilde voorkomen dat de docent boos werd of teleurgesteld werd door goede punten te halen. Door haar huiswerk af te hebben. En door bij de anderen te horen. Dus eigenlijk was ze continue bezig met voorkomen dat ze straf zou krijgen, slechte punten zou halen of erbuiten zou vallen. En hoe langer het duurde, hoe meer zij zichzelf daarin kwijtraakte. Dat heeft ze 1,5 jaar volgehouden, maar uiteindelijk kwam ze huis te zitten met een depressie/burn-out. Ze vertelde over het proces waar ze doorheen ging voordat ze in een setting kwam waarin ze de rust en ruimte kreeg om met projecten te gaan experimenteren. Ze mocht weer oefenen, proberen en ondertussen was er aandacht voor haar, voor wie zij was, wat haar bezighield en waar ze behoefte aan had. Het heeft een tijd geduurd, zo vertelde ze, voor het ‘moeten’ eruit ging en de inspiratie weer terug kwam. Reflectief voegt ze toe ‘achteraf, als ik toen had geleerd om met mijn gedachten om te gaan, als ik toen had geleerd hoe ik verbinding moest maken met anderen, met mijn omgeving en mezelf dan had ik het wel vol kunnen houden op school.’

En ik zie haar daar staan, hoor de woorden of eigenlijk ‘de oproep’ van Marcel in mijn hoofd en weet op dat moment hoe belangrijk het is dat iedere docent, iedere pedagoog, iedereen die op welke manier dan ook werkt met kinderen, zich elke dag ‘in de stand zet’ die nodig is om te doen wat nodig is om een kind gelukkig te maken. Niet alleen de kinderen die druk, uitdagend of brutaal zijn. Maar ook de kinderen die zich aanpassen, zich niet durven of kunnen laten zien of faalangstig reageren.

Zodat ieder kind op zijn eigen niveau, en volledig in verbinding, hard aan het werk kan. Want leren is niet iets dat ‘erin gestopt wordt’, het is geen kennis die je als een maaltijd tot je kunt nemen. Het is een innerlijke bron die aangeboord wordt. Waar je kunt komen met al je zintuigen, vanuit de gretigheid om te ontwikkelen en jezelf te verbeteren. En leren doe je met elkaar, van elkaar en door elkaar. Hulde aan de docenten die de Ilses van vandaag niet alleen binnenboord houden, maar ook nog eens gelukkig weten te maken!