Soms is er een soort moeheid die niet uit te slapen valt. Niet met mindfulness, niet met yoga, niet met tijdig pauzeren of nog een cursus zelfzorg. De meeste mensen merken het op tijd op. Ze krijgen geen existentiële burn-out. Maar ze zijn wel vreselijk moe geworden in de tijd daarvoor. Niet omdat ze niet sterk genoeg zijn. Niet omdat ze hun grenzen niet goed genoeg bewaakten. Maar omdat ze elke dag proberen mens te zijn binnen structuren die hun menselijkheid onmogelijk lijkt te maken.

Burn-out gaat over overbelasting. Existentiële vermoeidheid gaat over iets anders: over de slijtageslag van trouw blijven aan je eigen menselijkheid terwijl je weet dat je daarvoor niet beloond zult worden, en misschien zelfs langzaam uit het systeem wordt gedrukt.

Een teamleider in het onderwijs vroeg me ooit hoe hoog de gemeentelijke boete zou zijn als hij lastige leerlingen simpelweg thuis zou laten. Hij had het bedrag op voorhand nodig, omdat hij dit moest besparen op extra docenten in dat jaar.

Ik weet nog dat ik perplex was in dat moment. Maar later begon ik hierdoor ook te begrijpen waarom het soms mis ging in passend onderwijs of jeugdzorg. De vraag van deze teamleider kwam voort uit oprechte zorg voor zijn docenten. Hij wilde niet dat ze moesten struggelen met onmacht in een systeem dat voortraast op de hoogste versnelling. Maar waar het goede doen voor de ene betekent dat het een ander tekent kan nooit het beste in een situatie zijn.

Daar ligt het verschil. Wat goed is voor alle partijen is slechts te voelen in het moment. Beleid wil je echter vooraf maken. Je wilt problemen voorkomen. Soms is de logica van beleidsmakers hierdoor zó ver afgedreven van menselijke waarden dat zorg, leren en herstel nog slechts kostenposten zijn.

Voor de mensen die dagelijks werken in zulke systemen is het echter niet de drukte die hen vermorzelt. Het is het verlies van betekenis. Het gevoel dat wat ze ten diepste willen brengen steeds minder mag, minder telt, steeds minder mogelijk is.

Existentiële vermoeidheid ontstaat niet van vandaag op morgen. Het is een sluipend proces, een wrijving tussen innerlijke waarden en uiterlijke werkelijkheid die dag na dag het fundament onder je bestaan dunner slijpt. Je blijft geven. Je blijft hopen. Je blijft proberen. Tot je voelt dat als je nog langer blijft er iets in je breekt wat niet zomaar meer te lijmen is.

De cijfers over uitval en lerarentekort spreken boekdelen. Maar wat ze niet vertellen, is wat zich afspeelt onder die cijfers: de stille opstand van mensen die niet langer kunnen leven in een taal die hun diepste waarden verzwijgt.

Want samenwerken vereist meer dan beleid en proces. Samenwerken vraagt om intermenselijke vrijheid. Het vraagt om het risico van echt luisteren, van spontane wijsheid, van twijfel toelaten als een teken van intelligentie in plaats van een bedreiging.

En het is precies die ruimte die verdwijnt wanneer systemen zichzelf belangrijker maken dan de mensen die erin leven.

De nieuwe initiatieven in jeugdzorg en GGZ? Ze bloeien vaak kort, fel, beloftevol. Een jaar of vier. Met mazzel vijf. En dan sterven ze uit, niet vanwege gebrek aan kwaliteit, maar omdat de bodem waaruit ze willen groeien al is versteend door de logica van kosten, meetbaarheid en korte termijn.

De uitval in deze sectoren is dus geen individueel probleem. Het is een systeemvraag. Een maatschappelijke spiegel. Een stilte die ons uitnodigt opnieuw te durven vragen: wat betekent het eigenlijk, om samen mens te zijn?

Existentiële vermoeidheid vraagt niet om harder werken aan jezelf. Niet om meer veerkracht, meer weerbaarheid, meer zelfzorg. Het vraagt om iets radicaal anders: het erkennen dat jouw vermoeidheid misschien wel de meest zuivere graadmeter is van je integriteit.

Herken je deze vermoeidheid? Dan verdien je geen burn-outtraining. Je verdient een plek waar ontmoeting, erkenning en echte, relationele wijsheid weer mogen ontstaan. Want misschien, heel misschien, is dát waar herstel begint: in de keuze om daar niet langer alleen in te staan.