Jezelf toestaan te erkennen dat je soms even ‘uit de pas loopt’
Afgelopen week gaf ik een proeverij ‘de moed om te Falen’ voor een klein groepje van zes personen in tegenstelling tot de groepen van 15 tot 30 deelnemers waar ik normaal gesproken mee werk. Nadien besprak ik met één van de deelnemers dat me was opgevallen dat ‘de buiging en het applaus’ minder over het voetlicht waren gekomen dan normaal het geval is.
Ondanks dat ik dit het belangrijkste ingrediënt vind in deze mini-workshop was het niet gelukt dit goed te introduceren. De buiging geeft aan dat je jezelf toestaat om te zeggen ‘ik liep ff uit de pas, en dat is helemaal oké’, getuige ook de erkenning die je ervoor krijgt vanuit het applaus.
Ik had gedurende de avond anderen geregeld een applausje gegeven tijdens een oefening als ik zag dat er gestunteld werd. (ter beeldvorming; het gaat dan bijvoorbeeld om het beantwoorden van vragen in razend tempo of het proberen je armen zo voor je gezicht te houden dat je met de ene arm om de andere geslagen en je neus vasthoudend ineens een ‘olifant’ creëert.)
Ik werd me, door terug te denken, bewust van het feit dat ik ook een paar keer geapplaudisseerd had, terwijl die ander ‘het niet accepteerde’ en geen buiging maakte maar direct doorging met de oefening, alsof er geen ‘fout’ gemaakt was maar het ‘goede’ slechts even op zich liet wachten.
In gedachten dwaalde ik terug naar de grotere groepen waar ik mee werkte. Als daar iemand te laat reageerde op een vraag of opdracht, een gekke opmerking maakte of ‘uit de pas liep’ waren er altijd wel mensen die applaudisseerden. En als één iemand dat doet kun je het wellicht nog negeren en wegmoffelen, maar met drie of vier mensen tegenover je gaat dat een stuk minder makkelijk.
Op het moment dat ik dat inzag realiseerde ik me ook hoe het komt dat we dit proberen. In gedachten ging ik terug naar een tweetal voorvallen…
Bijna onderuit gegaan
‘Hè gelukkig, niemand heeft het gezien’ dacht ik, terwijl ik mezelf weer stabiliseerde. Zojuist was ik bijna met mijn gezicht plat op de grond gegaan maar gelukkig voelde ik dat mijn voet om klapte en herstelde ik met mijn andere been mijn stabiliteit, anders had ik toch echt, in het zicht van een vol terras, een enorme flater begaan. Ik loop verder en ondanks dat ‘het goed ging’ voelt het alsof alle ogen in mijn rug priemen terwijl ik me uit de voeten maak.
Drie jaar later gebeurt me hetzelfde, ook nu zet ik mijn voet verkeerd neer op een ongelijkheid in de weg en dreig ik te vallen. Ook deze keer ben ik snel genoeg om te reageren en te voorkomen dat ik languit op de straat terecht kom, maar deze keer schiet ik onbedaarlijk in de lach en laat voluit horen aan de buitenwereld ‘dat er zojuist iets is gebeurd’. Overigens is er niemand die de moeite neemt om te vragen waarom ik lach en al snel ebt mijn onstuimige gevoel weer weg.
Jezelf met een korreltje zout nemen
Ik dacht aan mijn beide valpartijen. Het gevoel dat ik ‘dreigde te vallen’ was niet veranderd. De gevolgen van de valpartij waren waarschijnlijk ook overeenkomstig geweest. Het verschil was ‘wat ik deed’ in deze situatie. In het eerste voorbeeld nam ik mezelf, mijn acties en ook alle mensen om me heen heel erg serieus. In het tweede voorbeeld nam ik in ieder geval mijn actie een stuk minder serieus. Het was niet ‘iets wat niet mocht gebeuren’, maar het was iets wat er ‘was’ op dat moment, en waar ik me ongemakkelijk door kon laten voelen of waarvan ik de humor in kon zien.
Blijkbaar is het een natuurlijke reactie om onze fouten te ‘verstoppen’ wanneer we onszelf te serieus nemen. We proberen stoïcijns onze flaters, blunders en lachwekkende zaken te verdoezelen en weg te moffelen. De vraag is alleen of dat dit ook echt goed lukt?
Als ik heel eerlijk ben dan ben ik blij dat ik inmiddels geleerd heb om er gewoon breeduit om te lachen. Het leven wordt er een stuk leuker van, in ieder geval het mijne!