Ik had altijd gedacht dat de wereld er gewoon was en dat wij haar probeerden te begrijpen. Alsof de waarheid ergens achter een sluier lag, wachtend om ontdekt te worden. Alsof wij, als geduldige ontdekkingsreizigers, beetje bij beetje het gordijn konden optrekken.
Maar toen begon ik met improviseren.
In een scène sloeg een speler plotseling wild om zich heen. “Vliegen wegjagen,” zei hij. In mijn hoofd klopte dat niet.. er waren geen vliegen. En ik kon wel vrolijk meedoen met de bewegingen, maar voor mijn gevoel waren ze er niet.
Maar de volgende speler sloeg ook. En de volgende. En ineens was de scène gevuld met een zwerm insecten die niet bestonden tot iemand ze begon weg te jagen.
En toen bemerkte ik het; ik hoorde een soort irritante zoem. En ineens zag ik bijna overal vliegen om me heen. Als vanzelf begon ik mee te meppen. Ik werd onderdeel van het spel. Hoe kon het dat het zo echt werd dat ik dingen zag en hoorde wat er niet was? Of was het er wel, omdat ik het immers toch echt hoorde?
Dat bracht later nog een andere vraag in me naar boven. Was kennis iets dat in de werkelijkheid lag, klaar om ontdekt te worden?
Bestond er een objectieve wereld, waar dingen al vaststonden, of we ze nu zagen of niet? Dit is een stoel. Dit is een vriend. Of werd iets pas waar op het moment dat we het benoemden? Bestond de verkering pas op het moment dat we het uitspraken?
En dan was er nog iets. Want waar kwam de ervaring van rondvliegende vliegen vandaan, als ze er niet waren? Kunnen we kennis hebben van dingen die er niet zijn?
Wat als kennis niet alleen een afspiegeling is van wat er is, maar ook iets dat zelf vorm krijgt in de manier waarop we het beleven?
Wat als de wereld geen spiegel is? Ik zag het immers gebeuren: er was geen ‘objectieve waarheid’ buiten het spel. De realiteit ontstond in de interactie zelf.
In de wetenschap leek het lang alsof we de wereld gewoon moesten observeren om haar te begrijpen. Maar als dat zo was, waarom veranderde een experiment dan zodra het werd gemeten? Waarom kreeg een deeltje pas een precieze positie op het moment dat we ernaar keken?
In het dagelijks leven voelde het niet anders. Hoe we ons verleden herinneren, hangt niet af van wat er ‘echt’ is gebeurd, maar van hoe we er nu over nadenken. Hoe we de toekomst zien, verandert onze beslissingen in het heden. Alsof tijd zelf zich herschrijft terwijl we erdoorheen bewegen.
Later vond ik daar taal voor.
Er is geen objectieve buitenwereld die losstaat van hoe we haar benaderen. Dingen krijgen pas een vorm door de manier waarop we ermee omgaan. Betekenis en materie ontstaan samen.
Ik dacht terug aan die zwerm vliegen in de impro-scène. Ze waren nooit ‘echt’ geweest.
Maar ze waren er wél.
Misschien is dat de enige waarheid die telt.