Op vrijdagmiddag loop ik om twee uur de school uit. In de ene hand mijn zware boekentas, in de andere een hoeveelheid nakijkwerk die me veel meer tijd gaat kosten dan de paar werkuren die de dag nog rest. Maar ik doe het graag, dat nakijken, om via deze weg van feedback mijn leerlingen te motiveren. Alle vragen in de toets werden uitgesplitst naar leerwerk, inzichtsvragen, toepassingsvragen en vragen die ingingen op de mate van betrokkenheid bij de uitleg welke tijdens de les was gegeven.
Om half 5 startte ik met de toets van Sam. Bijna niets goed in ‘huiswerk’ en ‘opletten’. Vrijwel alles goed op ‘inzicht’ en ‘toepassen’. Sam was een onderpresteerder, dat was wel duidelijk. En hoewel hij tot op heden telkens was overgegaan, leek nu toch de tijd gekomen om af te gaan stromen. Met een gemiddelde van 4 of 5 over de gehele linie kon zijn gebruikelijke eindsprint voor de zomervakantie hem wellicht niet redden. Ik twijfelde. Moest en wílde ik als professional wel moeite doen voor iemand die zo overduidelijk zelf geen moeite deed?
Ik ging mijn eigen acties na. Ik herinner me het startgesprek waarin het patroon van ‘afzwakken na de herfstvakantie en met hakken over de sloot toch over’ al aan bod kwam. En de zeven keer dat ik dit schooljaar in de les feedback had gegeven en hem aan de hand van toetsen duidelijk had laten zien hoe hij zich kon verbeteren.
Ook gingen mijn gedachten naar het tien-minuten gesprek in de winter waarin we constateerden ‘dat het weer zo was’ en de acties die ik met zijn ouders bedacht om hem aan zijn huiswerk te krijgen. Het had zo overduidelijk niet gewerkt. En nu was bijna te laat. Ik had weinig tijd meer dit schooljaar….
Veel vragen gingen door mijn hoofd. Wat wilde ik als mentor meegeven aan Sam? Wat wilde ik, ook al bleef hij zitten of moest hij een niveau lager, hem leren over zichzelf? Het antwoord was duidelijk: ik wilde dat hij wist hoe fantastisch ik hem vond. Hoe hoog ik zijn capaciteiten inschatte. Dat hij zichzelf door mijn ogen kon bekijken. Zonder met een vinger te wijzen dat ‘hij het er niet uithaalde’, zonder belerend te worden. Ik wilde hem gewoon laten weten dat ik hem een fantastisch mens vond, met mega veel kwaliteiten.
Ik had gemiddeld 2,5 uur a 3 uur per mentorleerling per jaar en ik nam het besluit deze tijd voor Sam goed te gaan gebruiken, omdat hij het waard was. Als laatste actie die dag besloot ik dan ook zijn ouders te bellen. Tijdens dat gesprek, waarin ik mijn zorgen uitte en aangaf wat mijn plan was, gaven zij direct aan mee te willen doen en namen we ons voor om niet één keer ‘tien minuten’ te praten, maar de rest van het jaar met elkaar op te gaan trekken. Korte lijntjes te houden. We spraken af elkaar elke twee weken op te zoeken en hadden het over van alles, behalve over Sam’s inzet of resultaten.
Zijn ouders kwamen geregeld bij ons op school voor korte gesprekjes. Ik ben zelfs, op een moment dat het me uitkwam in een tussenuur, eens een kop koffie bij hen gaan drinken. En geen enkel moment voelden deze bezoeken als ‘werken’, gewoon omdat het zo prettig was om vanuit hoop en vertrouwen te praten. We spraken tijdens die contactmomenten met name indirect over Sam en vertelden elkaar over ‘een kwaliteit die sportieve jongens hadden en hoe ze die in konden zetten in de toekomst’. Of hoe iemand die iets had betekend voor de samenleving ook een onderpresteerder was geweest op school, omdat ie het nut van z’n kwaliteiten nog niet inzag.
Sam leek nooit onder de indruk. Hij praatte mee, lachte onze verhalen weg, maar ik merkte wel dat zijn cijfers omhoog gingen. Hij haalde het jaar. En het schooljaar daarop. En op een gegeven moment zag ik zijn naam in de krant onder het lijstje geslaagden.
Een maand of wat erna zag ik Sam lopen in het dorp. Ik feliciteerde hem met zijn diploma en vroeg wat maakte dat hij was veranderd. Hij keek me aan, wiebelde met z’n voeten, stopte zijn handen in z’n zakken en zei: “Mijn ouders waren altijd aan het zeuren over cijfers en dan had ik geen zin meer om te gaan werken. En school gaf me op m’n flikker of dreigde dat ik niet over zou gaan. Nou, dat boeide me weinig. Maar toen kwam jij. Je zei niet dat ik iets moest doen, maar samen met mijn ouders gaven jullie me het gevoel dat er iets waardevols voor me in de toekomst lag. Iets dat ik blijkbaar niet kon zien, maar waar jullie wel energie in wilden stoppen. Ik wist niet wat. En dat frustreerde me. Wat wisten jullie dat ik niet wist? Ik besloot dat ik dat wilde leren kennen, ik wilde ontdekken wat er voor waardevols in mij zat. Ik wist altijd dat ik kon leren als ik wilde, maar ik had nooit een reden. Nu besef ik dat ik zelf die reden ben!”
Ik slikte mijn emotie in en zei: “Wat mooi Sam! Joh, ik ben zo benieuwd wat jij met je toekomst gaat doen! Zullen we over een paar jaar eens koffie gaan drinken en dan mag je me vertellen wat jij toevoegt in de wereld.”Hij keek me recht aan, lachte en zei: “Zullen we dan maar gelijk die bak gaan pakken? Ik ben hulptrainer geworden voor jeugd en ga een sportopleiding doen, zodat ik jongeren kan leren wat ze nog meer met hun talenten kunnen doen, naast een wedstrijd winnen op zaterdag!”
Zijn uitnodiging nam ik met veel plezier en een grote glimlach aan. En ik realiseerde me – een uur later, toen ik mijn weg vervolgde – dat Sam’s verhaal de tijdsinvestering, destijds van mijn kant, méér dan waard was geweest!