Vandaag sprak ik een coach die na een paar sessies uitgeput was.
Niet omdat de cliënt ‘moeilijk’ was. Niet omdat er heftige trauma’s op tafel kwamen. Maar omdat ze zo hard had gewerkt. Ze had geluisterd, geanalyseerd, meegedacht, vragen gesteld, geprobeerd haar cliënt bij een doorbraak te brengen.
En toen kwam die doorbraak niet.
“Misschien had ik een andere vraag moeten stellen,” zei ze. “Misschien heb ik iets gemist.”
Ik keek haar aan en vroeg: “Wat als jij het niet hoeft op te lossen?”
Ze zweeg even.
Want daar zat het. Dat diepe, ingesleten idee dat een sessie ‘werkt’ als de coach of therapeut iets oplost. Als er een inzicht is, een kanteling, een meetbare vooruitgang. Dat je als begeleider je waarde bewijst door actief iets te betekenen.
Maar is dat echt zo?
Wanneer zijn jouw eigen grote inzichten gekomen? Waarschijnlijk niet omdat iemand met een haarscherpe vraag je ernaartoe duwde. Eerder omdat er ergens een ruimte was waarin het inzicht kon ontstaan.
En ruimte ontstaat niet door inspanning.
Sterker nog: hoe harder jij werkt, hoe minder ruimte er is voor de cliënt om zelf te bewegen.
Een gesprek is geen wedstrijd wie het slimste antwoord vindt. Een sessie is geen puzzel die de begeleider moet oplossen. En een cliënt is geen project waar een eindoplossing uit moet rollen.
Soms is het beste wat je kunt doen niet werken. Geen antwoorden zoeken. Niet trekken aan iets dat nog niet rijp is. Gewoon aanwezig zijn, luisteren, af en toe een vraag stellen en dan… wachten.
Want groei gebeurt niet omdat jij duwt, maar omdat de cliënt ziet.
En zien gebeurt in de stiltes. In de momenten waarin er niks hoeft, waarin een gedachte mag blijven hangen, waarin iemand zelf voelt wat klopt.
Vandaag sprak ik een coach die dacht dat ze iets moest oplossen.
En toen realiseerde ze zich: mijn cliënt was niet gefrustreerd, dat was ik.
En dat veranderde alles.