De afgelopen weken zorgde tegenstrijdig stemgedrag van politieke partijen voor veel beroering op social media. In de reacties ging het vaak over racisme, vooral vanwege de opvallende verschillen in hoe politieke partijen stemden over steun aan de Joodse en Islamitische gemeenschap. Het verschil in stemgedrag kan worden gezien als een ongelijke behandeling, wat bij veel mensen vragen oproept. Toch lijkt er in de discussie iets essentieels te worden gemist – iets dat niet alleen deze kwestie raakt, maar ook hoe we met elkaar omgaan in een verdeelde samenleving.
Even terug. Waar ging dit allemaal over?
De afgelopen weken is er veel discussie ontstaan over het stemgedrag van Kamerleden bij twee moties die, op het oog, vergelijkbaar lijken. Op 13 november 2024 diende Geert Wilders (PVV) een motie in om de Joodse gemeenschap extra bescherming te bieden tegen het toenemende antisemitisme. Deze motie werd unaniem aangenomen. Acht dagen later, op 21 november, diende Stephan El Abassi (DENK) een soortgelijke motie in voor de Islamitische gemeenschap, maar deze kreeg te maken met tegenstemmen.
Laten we eerst eens naar de feiten kijken. Bij de ene motie stemde iedereen voor, terwijl de andere op weerstand stuitte. In een democratische samenleving is het essentieel dat alle gemeenschappen die kwetsbaar zijn voor geweld en discriminatie gelijk behandeld worden. Vanuit een ethisch perspectief kan dit verschil in stemgedrag daarom als inconsistent of zelfs problematisch worden gezien.
Hoewel het moeilijk is om racisme als intentie direct aan te tonen, laat dit verschil zien dat vergelijkbare kwesties ongelijk behandeld worden. Dit roept belangrijke vragen op over de motieven en prioriteiten van de betrokken partijen. Daarbij moeten we meenemen dat sommige partijen duidelijke standpunten hebben over moslims en de islam, wat hun tegenstem wellicht meer ideologisch dan inhoudelijk gedreven maakt.
Politieke vs. juridische zaak
In Nederland is discriminatie verboden volgens Artikel 1 van de Grondwet en Artikel 137c t/m 137e van het Wetboek van Strafrecht. Om juridisch sterk te staan, moet je echter aantonen dat een handeling – in dit geval het verschil in stemgedrag – direct leidt tot discriminatie van een specifieke groep op basis van etniciteit, religie of afkomst. Dit is complex, omdat parlementariërs een grote mate van vrijheid hebben om te stemmen naar hun eigen overtuigingen, zelfs wanneer die overtuigingen inconsistent of ideologisch lijken. Deze vrijheid wordt beschermd door Artikel 67, lid 3 van de Grondwet, waarin is vastgelegd dat Kamerleden stemmen zonder last of ruggespraak.
Dit maakt het lastig om hun stemgedrag juridisch als discriminerend te kwalificeren zonder harde bewijzen. In deze kwestie ontbreekt een directe aanwijzing dat het verschil in stemgedrag voortkomt uit een opzettelijke intentie om een specifieke gemeenschap ongelijk te behandelen. Partijen kunnen eenvoudig betogen dat hun keuzes zijn ingegeven door inhoudelijke of ideologische overwegingen, en niet door discriminatie. Juridisch gezien is er dus geen sprake van een overtreding van de wet, maar dat sluit een kritische ethische reflectie op de onderliggende keuzes niet uit.
Racisme polariseert…
Door het verschil in stemgedrag direct te koppelen aan racisme, raakt de discussie al snel gepolariseerd. Racisme is immers een beladen en complexe term die vaak tot een “wellis-nietis”-spel leidt, waarbij mensen of partijen zich direct persoonlijk aangevallen voelen. Deze defensieve reacties verschuiven de focus van de inhoud naar het al dan niet hebben van “foute intenties.” Dat zien we terug in debatten, zowel in de Kamer als op social media, waar het bijna onmogelijk lijkt om een mening te geven zonder meteen als behorend tot “de ene of de andere kant” te worden gezien.
We mogen echter niet vergeten dat racisme een systeemprobleem is, dat niet alleen draait om individuele intenties, maar ook om structuren en impliciete vooroordelen. Als we de discussie beperken tot “is dit racisme of niet?”, missen we de kans om breder te reflecteren op hoe dit soort beslissingen bijdragen aan ongelijkheid. Het gesprek verschuift dan al snel van fundamentele waarden zoals veiligheid en gelijke behandeling naar beschuldigingen en afweermechanismen. Zo raakt de kernvraag ondergesneeuwd: hoe kunnen we álle gemeenschappen rechtvaardig ondersteunen?
Het is belangrijk om hier niet in mee te gaan. Het is immers niet de wereld die ons polariseert, maar hoe wij ervoor kiezen te reageren. Door het verschil in stemgedrag te benaderen vanuit een ethisch perspectief, openen we de deur naar reflectie op waarden en verantwoordelijkheden, zonder dat de discussie in de verdedigingsmodus belandt. Stel je voor dat praatprogramma’s aan het einde van de dag een andere invulling krijgen. In plaats van te vragen naar meningen, zou een ronde tafelgesprek ons kunnen uitdagen om na te denken over de waarden die ten grondslag liggen aan het beschermen van kwetsbare gemeenschappen. Hoe worden die waarden vertaald in beleid en stemgedrag? Welke rol speelt de overheid hierin, en hoe kunnen politieke partijen en beleidsmakers worden uitgenodigd tot reflectie op hun verantwoordelijkheid als vertegenwoordigers van een inclusieve samenleving?
Wanneer we de focus verleggen van schuldvragen naar gedeelde waarden, ontstaat er ruimte voor dialoog, nuance en vooruitgang. Want uiteindelijk is het niet de vraag “wie had gelijk?” die ons vooruit helpt, maar hoe we samen bouwen aan een samenleving waarin iedereen zich gezien en beschermd voelt.
Wat doe je als je hart bloedt?
Het idee van een rechtvaardige samenleving waarin iedereen zich welkom en beschermd voelt, klinkt prachtig, maar roept een ongemakkelijke vraag op: hoe draag je daar, als individu, aan bij? Overal hoor ik de vertwijfeling van lieve, sensitieve mensen die niet bij de rellen in Amsterdam waren, niet aan talkshowtafels zitten, en geen zetel in het kabinet hebben. Dus doen ze wat haalbaar voelt: een post liken om te laten zien dat het anders moet. Maar is dat genoeg?
Wat als dat duimpje omhoog – hoe goed bedoeld ook – onbedoeld bijdraagt aan de wij-tegen-zij-cultuur die je juist wilt doorbreken? Zonder het te beseffen, voed je misschien polarisatie. En als je dat inziet, wat doe je dan? Stop je, bang om fouten te maken? Of zie je dat ongemak als een kans om te reflecteren en kleine, bewuste keuzes te maken? Het ongemak van ongelijkheid, gemiste kansen en een gebrek aan reflectie verdeelt ons. Maar datzelfde ongemak kan ook een uitnodiging zijn tot groei. Misschien ligt de sleutel tot een rechtvaardigere samenleving in het aangaan van moeilijke vragen. Laten we daar beginnen.
Juist wanneer ons hart bloedt en we niet weten wat te doen, ligt daar de kans om te luisteren, stil te staan en kleine, bewuste keuzes te maken die recht doen aan de waarden die we belangrijk vinden. Soms begint dat heel klein: door tegen een collega uit te spreken dat je het even niet meer weet, of door een vraag te stellen in plaats van een mening te delen. Zulke momenten van kwetsbaarheid zaaien begrip en nodigen uit tot verbinding. Die rimpelingen, hoe klein ook, versterken samen een gesprek in de samenleving waarin we zoeken naar wat écht belangrijk is. En waar waarden helder worden uitgesproken en gedragen, wordt het moeilijk voor politici om ze te negeren. Dat is hoe verandering begint – niet met grote gebaren, maar met kleine moedige stappen. Doe je mee?