Afgelopen week zat ik in de bus. Een drukke spits, nauwelijks plek, iedereen in z’n eigen bubbel. Ik schoof naar een vrije stoel en voelde de warmte van de knieën tegenover me, net te dichtbij. Niet geraakt, maar ook niet ruim ernaast.

We deden allebei wat mensen doen in zulke situaties: een subtiele, bijna onmerkbare verschuiving. Geen groot gebaar, geen verontschuldiging, gewoon een klein, instinctief bijstellen. Even meebewegen om te zorgen dat de ander ook kan zitten zonder ongemak.

Ik glimlachte kort. De ander ving het op, een nauwelijks zichtbare knik. Geen woorden, geen echte interactie, maar toch een moment van erkenning.

Het fascineert me hoe we ons afstemmen zonder erover na te denken. Hoe de meeste verbinding niet plaatsvindt in gesprekken, maar in dit soort micro-aanpassingen. Hoe menszijn niet betekent dat je constant in contact staat, maar dat je elkaar aanvoelt zonder dat het expliciet hoeft te worden.

En toch, soms gebeurt het niet. Soms blijft iemand stijf zitten, beweegt niet mee. Of iemand spreidt de knieën breed, claimt ruimte zonder besef van de ander. En dan voel je het: de afwezigheid van afstemming, het ontbreken van die gedeelde dans die we meestal moeiteloos uitvoeren.

Deze week was het anders. Een gedeelde beweging, een subtiele glimlach. Een herinnering dat menszijn zich niet afspeelt in grote gebaren, maar in de manier waarop we ruimte delen zonder elkaar te raken. En in hoe we het erkennen als dat per ongeluk toch gebeurt.