We zitten op de bank, mijn studiegenootje en ik. Het feit dat de NS tot twee keer toe staakt in de toetsweken en zij aan de andere kant van het land woont en met geen mogelijkheid tentamens kan maken als ze geen slaapplek heeft geeft ons ruimte om elkaar ook op een andere manier dan enkel in de schoolbanken te leren kennen.

Veel onderwerpen komen voorbij. Boeken, levenswijsheden, kapsels en favoriet eten. Dan vertraagt het gesprek zich als we beide op een andere manier verwoorden wat we graag hadden gedaan dit jaar terwijl we ons filosofische concepten eigen maakten. Embodied werkvormen. Uit het hoofd en in het lijf.

Ik vertel over een oefening die ik mijn cursisten geregeld geef waarbij het probleemoplossend vermogen wordt uitgezet. Terwijl ik vertel voel ik mijn lichaam ontspannen en ontsnapt me een zachte zucht.

Haar ogen glinsteren als ze vertelt over een uitdaging dat ze onlangs deed dat hierop leek. Ze doet het voor terwijl ze schuin in de stoel hangt. Een grote glimlach om haar lippen.

We zijn zo gewend om alles via het denken op te lossen in plaats van te voelen wat ons lichaam wil. Wat óók mogelijk is.

Even is het niet belangrijk wat er op het tentamen komt. Even zijn we geen studenten, geen toekomstplanners, geen hoofden vol theorieën. Heel even zijn we gewoon twee lichamen die ademen, bewegen, herinneren.

En ergens tussen de stilte en de thee ontstaat een herkenning. Dit gesprek zullen we niet terugvinden in de studiestof, maar soms is belichaamde relaxtheid het meest wijze wat er is.