Iedere organisatie wil tegenwoordig ‘mensgericht’ zijn. De mens centraal. Autonomie. Aandacht. Verbinding. Maar als je goed luistert naar de taal, hoor je iets anders. Niet de mens, maar het model van de mens. Niet de relatie, maar het ideaalbeeld ervan. Niet nabijheid, maar een subtiel bevel in vermomming.
Mensgericht werken klinkt als vertrouwen, maar voelt vaak als sturing. Het roept op tot zelfregie, maar geeft zelden ruimte voor echte afwijking. In veel beleidsteksten wordt de mens vooral een goed presterend bewustzijn: weerbaar, reflectief, verantwoordelijk. Iemand die ‘zijn eigen proces aangaat’, ‘keuzes maakt’, ‘eigenaarschap toont’, ‘aan zijn ontwikkeling werkt’ – alsof afwijken, vertragen of anders reageren direct betekent dat je niet meedoet, niet voldoet, niet functioneert.
En als dat laatste gebeurt, verandert het mensbeeld razendsnel. De partner wordt cliënt. De eigenaar wordt risico. De unieke persoon verandert in een ‘moeilijk geval’. Dat gebeurt niet omdat iemand dat bewust beslist, maar omdat de taal daar al lang op voorsorteert.
Want mensgericht werken zonder conceptkritiek is vaak gewoon systeemgericht in een zachter jasje. Het vraagt van mensen dat zij zich aanpassen aan een structuur die zich voordoet als afgestemd, maar nog steeds vertrekt vanuit beheersing en optimalisering. De woorden zijn warm, de fundamenten vaak koud gebleven.
Dus misschien mogen we onszelf andere vragen stellen. Niet hoe we het mensgerichter formuleren, maar hoe onze taal zelf bepaalt wat afwijkt. Niet hoe we mensen helpen zichzelf te versterken, maar wie eigenlijk heeft besloten dat er versterkt moet worden. Niet hoe we ‘verbinden’ of ‘ruimte geven’, maar wat we precies bedoelen als we die woorden gebruiken – en wie er onuitgesproken buiten valt.
Ik help organisaties om hun taal serieus te nemen. Niet om nieuwe slogans te maken, maar om te voelen hoe zelfs onze mooiste woorden patronen in stand houden. Hoe woorden werkelijkheden bouwen. Hoe de mens in ons beleid soms net iets te maakbaar, te afgemeten, te voorspelbaar wordt ingevuld.
En als we dat doorzien, opent zich iets anders. Geen methode. Geen checklist. Maar een manier van luisteren waarin niet de mens in onze taal moet passen, maar waarin taal zelf weer ademruimte krijgt. Soms begint mensgerichtheid niet met nieuwe woorden. Maar met een stilte. Waarin iemand eindelijk weer past.