Als ouder leef je er jaren naartoe: het moment dat je kind weer een volgende stap zet. De eerste dag naar de lagere school. De eerste keer op kamp. Elke keer laat je je kind wat verder los. Laat je het vallen en opstaan. Zichzelf thuis voelen op een plek verder bij jou vandaan. En als ze ouder worden, komt ook het moment van de middelbare school dichterbij. Een grotere stap in loslaten. Niet alleen fysiek verder weg van huis, maar ook een stap in loslaten omdat hier een echte eigen keuze bij komt kijken. Een keuze die niet alleen van binnenuit ontstaat, maar ook in relatie tot alles wat zich aandient: de school, de route ernaartoe, de sfeer, de mogelijkheden die voelbaar worden.
En wat doe je, als die keuze nu net niet helemaal gelijkloopt aan jouw wens als ouder? Het leek mij te overkomen dit voorjaar.
In de aanloop naar zijn keuze hadden we met mijn zoon diverse scholen besproken. Hij bleef halsstarrig zijn hoofd schudden bij elke optie die we hem aandroegen. De enige waar hij naartoe wilde, zo verklaarde hij, was degene in de buurt. Daarvan zei hij al twee jaar dat hij erheen ging. Lekker dichtbij ook. Makkelijk, zo dacht hij wellicht.
Een andere school wilde hij niet meer bezoeken op de open dagen-dag. Deze twee waren volgens hem écht wel genoeg. Ik nam daarom als ouder – en voormalig docent – mijn kans waar om ook een bijzondere school in de stad te gaan bezoeken op de open dag. Niet omdat ik dacht dat ik hem moest overtuigen, maar omdat ik voelde dat keuzes niet los van context gemaakt worden. Omdat ik wist dat een ruimte kan spreken, dat architectuur en sfeer intra-actief kunnen meebepalen welke mogelijkheden een kind überhaupt kan voelen.
Bij de open dag van zijn school naar keuze hing mijn grote kleine man een beetje lamlendig rond alsof hij nu al volledig in de pubertijd zat. Uiteindelijk heeft hij er best lang rondgehangen, maar meer dan ‘tsja, het is een school’ werd het niet. Ik negeerde zijn gedrag en nadat hij aangaf voldoende te hebben bekeken, stapten we in de auto op weg naar de andere locatie. Een eind weg, zo bleek, want de door mij geschatte afstand van 8 kilometer bleek al snel ruim 15 te zijn.
We werden opgewacht door een vriendelijk meisje uit de derde klas dat mijn zoon direct voorstelde een rondleiding te geven. Hij liep achter haar aan, luisterde naar haar verhalen en leek zich mee te laten nemen in een andere mogelijkheid. De extra activiteiten, de open sfeer, de ruimte zelf – alsof de school niet alleen een plek was, maar actief deelnam aan hoe hij zich tot de keuze ging verhouden.
Nadat we de volledige rondleiding hadden gekregen, vroegen we nog naar de desbetreffende afdeling waarvoor we eigenlijk kwamen. Deze bleek in een ander gebouw te zitten, en al snel voelden we dat die afdeling geen match zou zijn. Ik dacht dat het dus toch de school dichtbij ging worden. Maar thuis werden we al vrij snel geconfronteerd met een 11-jarige die zei: ‘ik wil naar die tweede school. Die is fijn.’
We trokken onze schouders op als ouders. We keken elkaar aan en dachten: die gaat nog wel anders piepen. Hij zou het vast niet volhouden om 15 kilometer te fietsen. Door weer en wind. Zes uur opstaan, zeven op zijn fiets. Met astma, altijd ademtekort. En dus bedachten we het plan om hem nu alvast te laten wennen aan de afstanden door hem ’s ochtends na het ontbijt gelijk 15 km op pad te sturen. Kon hij vast voelen wat het betekende om die afstand dagelijks af te leggen.
Maar tot onze verbazing deed hij dat zonder problemen. Fluitend stond hij vroeg op en zat hij voor school op zijn fiets. En ik werd steeds chagrijniger. Niet omdat hij iets verkeerd deed, maar omdat ik voelde dat de keuze niet enkel in hem zat. Dat de stad, de beweging, de route, de school allemaal meebeslisten. Dat mijn weerstand niets te maken had met zijn beslissing, maar met míjn verwachtingen over wat logisch, haalbaar en verstandig was.
Op een avond kon ik er niet langer omheen. Trok ik hem bij me op schoot. Vertelde dat ik het doodeng vond. De afstand. Het gevaar. De onbekenden die hij onderweg tegen kan komen. De kosten als hij toch niet gaat fietsen maar openbaar vervoer nodig heeft.
En ik vertelde hem ook dat ik trots op hem was. Dat hij zich niet vastklampt aan wat dichtbij en makkelijk is, maar durft te voelen waar hij thuishoort. Dat hij die intra-actie is aangegaan: met de school, met de weg, met zijn eigen lichaam.
Ik keek hem aan en zei dat mijn angst nooit mag overheersen ten opzichte van de wereld die hem roept. En dat als hij dit wil, we samen mogen kijken hoe we daaraan tegemoet kunnen komen.
Ik kreeg een knuffel van hem. En een schouderophaal, omdat hij echt nog niet wist wat hij ging kiezen. Maar hij begreep mijn worsteling. Dat is heel wat. Begrijpen dat keuzes nooit alleen van binnenuit komen, maar altijd ontstaan in relatie tot de wereld waarin ze gemaakt worden. Want soms voelt een mamahartje ook maar heel petieterig klein en de wereld waarin hij zich al bijna bewoog zo groot