Psychologie vertrekt vaak vanuit een aantal impliciete aannames. Zeker in haar klassieke en toegepaste vormen, zoals gedragstherapie, cognitieve psychologie of coaching. Het gaat uit van het volgende: er ís een individu, met een eigen binnenwereld. Gedrag komt voort uit gedachten, gevoelens en overtuigingen. Die binnenwereld is gevormd door eerdere ervaringen, vaak uit het verleden. En verandering vraagt reflectie, inzicht en oefening.

Filosofie stelt hele andere vragen. Vooral in haar praktische, fenomenologische of relationele vormen. Dan gaat het over: welke taal, normen en systemen maken bepaald gedrag eigenlijk mogelijk? Wat is goed handelen als je niet weet wat er zal gebeuren? Hoe houd je ruimte voor twijfel, voor het niet-weten, voor de ander?

Waarom vertel ik je dit? Wel, omdat ik – opgegroeid was met het psychologische denkkader. Ik ben gewend te denken in termen als ik /jij, individu, waarden, triggers en kwetsbaarheid. Maar het filosofische kende ik helemaal niet. Ja, vaag zei het me iets over Plato. En dat het vooral veel denken was. Maar daar bleef het wel bij.

Dacht ik. Maar stiekem was dat niet waar. Ik zal het je uitleggen.

Jarenlang gaf ik improvisatie in mijn opleidingen. Niet als methodetraining. Niet als theaterles. Maar als veld van ontmoeting. Waar mensen zichzelf konden verrassen. Waar iets kon gebeuren wat je niet had voorbereid. Ik werkte met “Yes, and…”, met fouten als opening, met luisteren dat geen truc was maar aanwezigheid. Met spel, met leegte, met het niet-weten.

Ik noemde mezelf geen trainer toegepaste improvisatie. Niet omdat ik het niet serieus nam, integendeel. Maar omdat ik voelde dat ik ergens anders stond dan de meeste trainers die ik tegenkwam. Zij werkten vanuit een psychologisch kader: improvisatie als middel om gedrag te beïnvloeden, samenwerking te verbeteren, je comfortzone te verruimen. En dat werkt. Dat geloof ik echt. En dat is waardevol werk. Maar het was niet wat mij dreef.

Dus gaf ik het een andere naam: playfulness. Onderbouwd met theorie. Relational Frame Theory. Polyvagaal. De Drie Principes. Dat gaf mensen houvast. En ik gaf het mijn eigen draai. Spelen, niet als vaardigheid, niet als iets wat je leert toepassen, maar als iets waar je in verdwijnt. Niet als iets wat je inzet, maar als iets wat je toelaat.

Pas veel later ontdekte ik dat dit ook filosofie was. Niet als vak, maar als houding. Als manier van zijn. Het denken zélf onderzoeken, terwijl je het leeft.

Elk principe van improvisatie, besefte ik, kan vanuit twee manieren ingestoken worden.

1. “Yes, and…”
Psychologisch: je werkt aan samenwerking en creatief denken.
Filosofisch: “Yes, and…” is geen techniek, maar een houding van relationele ontvankelijkheid.

2. Fout = kans
Psychologisch: door je fouten te accepteren vergroot je je veerkracht en leervermogen.
Filosofisch: falen is de plek waar het onverwachte binnenkomt. En waar systeemfalen zich soms toont.

3. Luisteren op het moment
Psychologisch: een vaardigheid. Het bevordert empathie, voorkomt misverstanden, bouwt relaties.
Filosofisch: luisteren is jezelf vergeten. Een manier van aanwezig zijn in de wereld.

4. Make your partner look good
Psychologisch: goed voor groepsveiligheid. Door de ander te laten slagen, versterk je het geheel.
Filosofisch: de ander laten schitteren is een vorm van ethische verantwoordelijkheid.

5. Acceptatie van wat er is
Psychologisch: een manier om om te gaan met stress, spanning, emotie.
Filosofisch: geen innerlijke techniek, maar een overgave aan het moment.

6. Spelen met het onbekende
Psychologisch: spel vergroot creativiteit, aanpassingsvermogen en innovatie.
Filosofisch: je betreedt het domein van het mogelijke, waarin je niet weet wie je bent, wat iets betekent, of waar het heen gaat.

Mijn aanpak was filosofisch. Maar ik wist het niet. Dus mompelde ik vaak iets als mensen zeiden: “Ohh, dus jij bent toegepaste impro? Dát ken ik!” Dan voelde ik me niet begrepen. Omdat ik mensen juist niet wil verbeteren… maar ruimte wil maken.

Omdat daar iets gebeurt wat geen methode vangt. Behalve dan het moment.