Polarisatie is geen kwestie van meningsverschil. Het is wat zichtbaar wordt wanneer mensen proberen te overleven in systemen waar verschil ongemak oproept, waar uitsluiting sluimert, en pesten het laatste woord krijgt.
En dus grijpen we naar diversiteitsbeleid. Inclusieve taal. Regels, afspraken, kaders. Ik begrijp dat wel. Want controle geeft rust. Althans… dat hopen we.
Maar meningen wijzigen niet door beleid, enkel gedrag wordt ermee onderdrukt of gemaskeerd. En met feiten krijg je mensen ook niet zo snel aan jouw kant, als je dat zou willen. Dus wat wel?
Eigenlijk is het heel simpel; laat mensen hun verhalen delen over wat ze wél willen. Liefde, ontwikkeling, eigenheid… in de kern zijn we allemaal gelijk. En vanuit die gelijkwaardigheid kunnen we zien hoe verschil ontstaat.
Dat ‘man’ en ‘vrouw’ pas verschil worden
wanneer we moeten kiezen tussen wc-deuren. Dat ADHD pas te druk is
als je acht uur per dag op een stoel moet blijven zitten. Dat dyslexie niet bestaat
in een wereld waar leren ook knutselend mag gebeuren.
Sommige mensen zijn extra gevoelig voor deze snedes. Zij voelen waar het schuurt.
En huilen als iemand ineens écht gezien wordt.
Diversiteit gaat niet over het beheren van verschil, netjes categoriseren, voorzien van definities en goede bedoelingen.
Alsof verschil een object is dat je kunt bestrijden met beleidskaarten en bewustwordingsmodules.
Diversiteit gaat over mensen die, met iets wat ineens verschil tussen hen lijkt te duiden, beide aan een andere kant van de scheidslijn staan. Mensen die elkaar weer mogen vinden. Niet in wat hen scheidt, maar daar waar die scheiding een basisbehoefte raakt. Want dát begrijpen we van elkaar.
Misschien is dat wel de meest radicale vorm van diversiteit: dat iedereen er al bij hoort. En van daaruit… kunnen we misschien iets anders mogelijk maken. Niet omdat het moet. Maar omdat het dan kan ontstaan.
Zomaar.