John Maxwell schrijft in zijn boek The 15 invaluable laws of growth over de wet van het elastiekje. Deze wet laat zien dat jouw groei stopt wanneer het elastiekje de spanning verliest tussen waar je bent en waar je naartoe wilt groeien.
Wellicht is het wat te vereenvoudigd om onze leerzone te vergelijken met een rubber elastiekje, maar hij heeft wel een punt. Want net zoals het bestaansrecht van een elastiekje eigenlijk pas begint wanneer het wat op spanning komt, zo mag je jezelf ook een beetje uitrekken om kracht, energie en dús toekomstige waarde (succes) te gaan ervaren.
Maar wat nu als jouw elastiekje al te ver uitgerekt is?
John Maxwell lijkt uit te gaan van het feit dat iedereen de hele dag in zijn comfortzone zit en dat als je jezelf er niet buiten verruimt, je nooit iets in beweging krijgt richting je gewenste doel. Maar daar waar John Maxwell ‘iedereen’ schrijft bedoelt hij wellicht een spécifieke groep mensen die zichzelf vergeten uit te dagen om verder te komen. En dit geldt niet voor iedereen.
We zien namelijk ook kinderen die op school al te ver overvraagd worden. De dingen die ze moeten doen zijn voor hen te spannend, de leerstappen te groot. Hun elastiekjes raken te ver uitgelubberd met als gevolg dat ze nog angstiger worden of dat ze simpelweg hun gevoelens leren ‘uitschakelen’ en maar doorduwen omdat ze het gevoel hebben dat dit nodig is.
Wanneer we de vergelijking met de krachtpatser in de sportschool trekken zijn dit degenen die ‘nog net even twee keer een gewicht tillen wanneer ze het eigenlijk niet meer kunnen’. Niks mis mee natuurlijk, zolang je maar beseft dat je dat doet en je goed voor je lichaam zorgt in voeding en rust. Maar hoogsensitieve kinderen wéten niet dat ze aan het krachtpatseren zijn. Zij drukken het gewicht nog twee keer extra weg omdat ze het gevoel hebben er anders onder verpletterd te worden.
Het is het gevoel van duiken van de hoge duikplank met je vingers op je neus en ogen stijf dichtgeknepen. Omdat je je ogen dicht hebt zie je niet wat er aan je sprong goed ging, en welke specifieke bewegingen je nog kunt leren om zachter, eleganter of juist met meer spetters het water te raken. Hiervan leer je niet welke onderdelen je nog mag oefenen. Je leert niet jezelf te waarderen om de groei die je maakt. Kinderen die met hun neus dichtgeknepen door het leven gaan zijn niet aan het leren en ontwikkelen maar aan het overleven. En daarvan krijg je uiteindelijk, op de lange duur, uitgerekte elastiekjes.
De grens van je comfortzone
Om op een goede manier te kunnen groeien en ontwikkelen is de eerste stap is om te weten of je uit je comfortzone bent. Dit is simpelweg te bemerken door naar je gevoelens te luisteren. Deze zullen het je vertellen.
Je bevindt je aan de rand (of over de rand) van je comfortzone wanneer:Je je het liefst terug wilt trekken en gaat nieuwe situaties uit de weg. Hoewel dit voor anderen vaak overkomt alsof je ‘het niet waard vindt om je ergens zorgen over te maken’ wordt je eigenlijk bloednerveus van het feit dat je niet zeker weet hoe je prestaties in de toekomst zullen zijn. In principe geldt dit: als je precies wist hoe je het zou moeten doen om succes te hebben zou je namelijk nog in je comfortzone zitten. Om je doel te bereiken mag je op zoek gaan naar de activiteiten of tussendoelen waar je (nog) niet goed in bent zodat je deze kunt gaan leren. Dit vraagt om commitment. Omdat je het wilt leren mag er oefening en voorbereidingstijd in gaan zitten. Je zult groeien in zelfvertrouwen als je het vaak genoeg doet en als dingen niet zo goed gaan als verwacht kun je er van leren en je voorbereiding de keer erna aanpassen. Met elke ervaring die je opdoet wordt het eenvoudiger.
Je wilt je het liefst verstoppen. Niemand wil er slecht uitzien tegenover andere mensen. Dat is waarom we ons werk tot in de puntjes perfectioneren en onze moeite daarvoor of worstelingen ermee verbergen. Als je een activiteit vindt die je in verlegenheid brengt wanneer je gevraagd wordt het met anderen te delen, dan is het waarschijnlijk een goed groeigebied. Het feit dat je er onrustig van wordt, betekend dat je een stukje te pakken hebt en dat je er aan kunt blijven werken.
Een oplossing bij chronische problemen. Hoe ga je hier nu mee om bij mensen bij wie de gevoelens die hierboven staan standaard zijn geworden en ze zelfs hebben meegenomen ín hun comfortzone? Wel, de aanpak die bleek te werken lijkt op die van graded activity in de fysiotherapie bij pijnpatiënten. Hier wil je mensen in beweging krijgen die dat eigenlijk niet meer zonder pijn kunnen doen en daardoor bang zijn geworden überhaupt in beweging te komen. Mensen met chronische pijn kunnen door bewegingsangst in een negatieve cirkel komen. Als iemand ervaart dat het bewegen pijn doet ga je uit angst voor de pijn logischerwijs minder bewegen. Het gevolg van te weinig beweging is echter: nog meer pijn. Omdat er niet of nauwelijks bewogen wordt, neemt de conditie (belastbaarheid) nog meer af.
Om de vicieuze cirkel te doorbreken moet er juist bewogen worden! Aan de hand van een op maat opgesteld oefenschema ga je steeds een klein stapje verder. Je begint op een veilig, laag beginniveau dat met stapjes – graded – wordt opgevoerd tot het eindniveau. Dit kan op twee manieren worden aangepakt:Een persoon neemt plaats in de sportruimte van de fysiotherapeut en deze bekijkt bij simpele oefeningen als ‘de handen om en om boven het hoofd steken’, ‘aantal minuten in gematigde snelheid op de loopband lopen’ of ‘’staand opdrukken tegen de muur’, hoeveel keren hij/zij in staat is deze oefening te volbrengen. Op het moment dat het lichaam een signaal geeft ‘stop, het is nu genoeg’ wordt daar acuut naar geluisterd. Er wordt niet ‘doorgedrukt’ dat het fysiek best mogelijk is, maar deze grens wordt genoteerd als ‘nulpunt’. Deze aantallen worden een week lang 2 x per dag gemeten zodat je na 14 metingen een gemiddelde krijgt. Dit is je nulpunt bij aanvang van de training. Vanaf dit moment train je op 80% van dit verkregen gemiddelde. Niet meer. Was je bijvoorbeeld in staat om gemiddeld 14 x staand op te drukken, met een ‘slechte dag’ waarbij het slechts 3 x lukte en een paar betere dagen waarbij het maar liefst ‘20 x lukte’ dan train je vanaf dat moment toch slechts op 80% van je kunnen en druk je dus elke dag 11 x op. Niet meer maar zéker ook niet minder. Dus zelfs op een ‘slechte dag’ doe je dit. Je weet dat je fysiek ertoe in staat bent dus hier rek je je met name geestelijk op. Goede dagen zijn zo mogelijk nog moeilijker. Je weet dat je meer kunt namelijk, en de kans bestaat dat je je wilt bewijzen. Dit doe je echter niet. Je houdt je aan de 11 x en gunt jezelf rust.
Het kan heel goed dat je niet in staat bent om een meting 14 x te doen. In dat geval kies je voor deze tweede manier. Je wordt dan gevraagd ‘te geven wat hij/zij heeft totdat je niet meer kunt’. Dit aantal wordt dan als 100% neergezet en om te voorkomen dat er een grens wordt overschreden wordt er getraind op een percentage van 40%. Is iemand bijvoorbeeld in staat om 10 minuten te fietsen dan wordt er dus aangegeven dat deze persoon vanaf dat moment elke dag 4 minuten moet fietsen. Op goede én op slechte dagen. Op dagen dat je lijf lijkt te zeggen ‘dat je het niet kunt’ luister je er niet naar, omdat je immers in de test hebt bewezen dat het wel mogelijk is. En op goede dagen houdt je jezelf tegen om tot het uiterste te gaan, omdat de kans op overbelasting dan te groot is. Je neemt dus ‘afscheid op het hoogtepunt’ en dit is voor veel mensen wellicht nog wel het moeilijkste. Wéten dat je best voor een ijsje naar het dorp kunt (want je bent in staat 2 x 10 minuten te fietsen) en het niet doen omdat je huidige trainingsniveau nog maar 8 minuten aangeeft.
In beide gevallen doe je dus minder dan wat je lichaam je aangeeft en wat er dan gebeurt is fenomenaal. Mensen ontspannen zich, krijgen het gevoel ‘dit kan ik aan’ en na de eerste opstart (waarin klachten kunnen verergeren) merken ze al snel dat zelfs op lage frequenties ze toch daadwerkelijk sterker aan het worden zijn. De beloning daarvoor laat niet lang op zich wachten: als iemand het gevoel heeft de oefeningen met plezier aan te kunnen mag de frequentie met 10% worden opgevoerd. Dit is echter geen verhoging richting ‘de grens van je kunnen’ want doordat iemand aan het trainen is wordt ook deze grens natuurlijk verhoogd. Op deze wijze traint iemand altijd onder de persoonlijke grens en verhoog je de spierkracht, belastbaarheid en plezier van het bewegen.
Emotie fitness
En deze methode geldt niet alleen voor het ontwikkelen van fysieke kracht en belastbaarheid, maar voor alles wat je wilt oefenen. Ga oefenen op je 40%. Simpelweg omdat de meeste dingen in het leven nu eenmaal minder makkelijk te ‘meten’ zijn dan het aantal keer dat je je handen boven je hoofd kunt tillen en 40% je dus een buffer geeft die groot genoeg is dat je nooit helemaal over je top heen gaat, mocht er iets onverwachts gebeuren.
Het mooie is nu echter dit: wanneer we aan mensen een angstmeter laten zien en vragen hoe ‘eng’ ze iets vinden, voelt bijna iedereen van nature aan dat je bij 0 in slaap valt, 6 best wel spannend is en je bij 9 behoorlijk wat van jezelf vraagt. Een vier is spannend genoeg om je actief mee te laten doen en niet zo erg dat als het misgaat het ook echt voelt als balen. Het voelt ontspannen. En eigenlijk alsof je nog wel wat meer kunt hebben. Een gevoel van trots, vrijheid, ontspanning en toch hard aan het werk zijn wisselt zich dan af. Ga je er een keertje overheen, houdt dan rekening met overprikkeling (emotionele spierpijn) en neem tijd om te herstellen.
Het getal ‘vier’, synoniem voor 40% van je emotionele bereik, is een perfecte grens om aan te houden voor het aanleren van een groeimindset op sociale angst en daarmee een proactieve levensstijl. Het is de rand van je comfortzone waar je leert dansen met je angst. Daarom werken we in de opleiding ‘de Moed om te Falen‘ met de gevoelsmeter, en vragen we geregeld aan onze studenten stil te staan bij zichzelf. Wat zij voelen en ervaren en daarin delen met elkaar ontstaat het gevoel van erkenning en herkenning. Een basis om ook hiermee met anderen te werken.