Elke keer als ik in de boekhandel een boek over stoicisme zie liggen dan word ik ernaar toe getrokken. Zo’n boek wil ook met me mee. Dat gebeurt echter zelden.
Bij het doorbladeren bekruipt me namelijk al vaak het gevoel van oppervlakkigheid. De clichés over ‘je niet druk maken over wat buiten je macht ligt’ of ‘je karakter boetseren door onverschillig te staan tegenover resultaten en gevoelens’….
Alsof stoïcisme niets meer is dan een mentale fitnessroutine waarmee je je emoties strak en glad strijkt tot er geen rimpeling meer te zien is. Een soort mentaal botox voor de moderne mens die wel wil óverleven, maar niet durft te leven. Maar dat mist iets. Of eigenlijk: dat mist heel veel.
Het stoïcisme waar ik me in wél kan vinden, is niet zo’n gladgeschaafde zelfverbeteringstool. Het is rauwer, gelaagder, en vooral menselijker. Het gaat niet alleen over ‘controle’ en ‘overstijgen’, maar over het besef dat we deel uitmaken van een groter geheel. Dat we niet op een eiland leven, maar in een netwerk van relaties, een wereld waarin alles en iedereen voortdurend in verbinding staat.
Wat ik mis in dat oppervlakkige stoïcisme is ruimte voor het gedeelde bestaan, voor solidariteit. Een belangrijk onderdeel van hun ethiek. We zijn niet alleen verantwoordelijk voor onze eigen gemoedsrust, maar ook voor hoe we bijdragen aan het welzijn van anderen.
Stoïcisme is geen ontsnappingsroute uit ongemak. Het is een manier om het ongemak te ontmoeten – niet als vijand of obstakel, maar als een uitnodiging om aanwezig te blijven bij wat er is. Om zachtmoedig te blijven, juist in het harde. Het is geen truc om alles los te laten, maar een inzicht dat sommige dingen vanzelf een oplossing vinden áls je durft te blijven staan, voorbij je ego durft te gaan en de toekomst zich laat ontvouwen. Wat dat dan ook is.
Ja dat. Van dát soort stoïcisme houd ik wel.