“Ik schreef op: ‘Het noodzakelijke brengt het contingente voort, anders kan het niet noodzakelijk zijn’ Toen wist ik niet zeker of ik het goed begreep. Dus zette ik er (?) bij. Nu kom ik het weer tegen bij het leren.

Hou je vast. Dit is wat de docent zei: “Wat we ‘noodzakelijk’ noemen, kan alleen als noodzakelijk bestaan in tegenstelling tot iets wat ook anders had kunnen zijn. Dus: het toevallige, het contingente, is nodig om te begrijpen wat noodzaak is. Vanuit het oogpunt van de noodzakelijkheid is contingentie dus onmisbaar. Maar het omgekeerde geldt niet: wat contingent is, kan nooit noodzakelijk worden, want dan is het geen toeval meer.”

Dat had ik eerder niet helemaal meegekregen. 🫣😜

Logisch ook, want het woord ‘contingent’ was vrij nieuw voor mij. Ik had het net geleerd. Dus deed ik toen ik het hoorde, wat velen nog kennen van toen de euro werd ingevoerd: ’terugrekenen naar de gulden’. Naar bedragen (of in mijn geval: woorden) die je kent.

En daar zit ik dan. Terwijl de docent verderpraat, ga ik in mijn hoofd naar dat andere college. Naar dat ene voorbeeld over contingentie met de trui die ook rood had kunnen zijn. Dat het willekeurig was dat deze werd uitgekozen uit de kast.

En ondertussen gaat de filosofieles door. Gaat het denken dóór. Zinnen schuiven over elkaar heen. En ik? Ik loop in die les achter de feiten aan.

Daarom ben ik zo blij dat het wordt opgenomen. Luister ik colleges soms drie of vier keer terug. Zodat ik mijn gedachten kan ordenen en eindelijk begrijp wat deze docent zegt. Als alles noodzakelijk was, zou het woord ‘noodzakelijk’ overbodig zijn. Er is dan geen alternatief. We herkennen rechte lijnen alleen in een wereld waar ook krommingen bestaan. We begrijpen wat licht is, omdat we ook duisternis kennen. En zo begrijpen we ‘noodzakelijkheid’ pas echt als we weten dat sommige dingen ook toevallig zijn.

Best logisch, nu achteraf. Maar zo voelde het niet op dat moment. 😜😂😂

Daar heb ik afgelopen jaar best vaak last van gehad. Gewoon omdat ik niet-academisch van huis uit ben. Ik kon docenten vaak amper bijhouden, begreep vragen niet die uit de zaal gesteld werden.

En dus ben ik trots op mezelf. Op de 200 flipkaartjes (begrip aan de ene kant, betekenis aan de andere) die ik in de eerste twee dagen maakte om woorden te leren voor iets wat ik allang voelde: dat de wereld niet vastligt, maar contingent is. Dat we anders hadden kunnen zijn. En anders zullen worden.

Ik ben gaan studeren omdat ik echt wel inzag dat alles toevallig en veranderlijk is. Maar ik vond die taal nergens terug. Niet in populaire boeken met hun stappenplannen en lijstjes.

Mijn wens om te leren was geen nieuwsgierigheid, het was een stille roep om toegang tot boeken en gesprekken waarin mijn denken thuis kon komen.

Misschien is dat juist wat filosofie ooit was? Geen grootse woorden, maar gewoon taal vinden voor dat wat voelbaar is. En wat ertoe doet.