Er was een tijd dat ik op elke ‘ontwikkeldag’ in een kring zat met een schrijfblok op schoot en een licht onbehagen in mijn borst. Want hoewel ik graag leerde, voelde het steeds alsof ik mezelf moest opknappen. Alsof ik ergens stuk was. Te veel dacht. Te gevoelig was. Te intens, te kritisch, te stil. En dus moest ik leren loslaten, of juist assertiever worden, of ‘beter mijn plek innemen in de groep’.

Ik kreeg stapels boekentips, methodes, feedback en fijne lijstjes met kernkwaliteiten. Maar met elke training groeide ook iets anders: het gevoel dat ik pas goed genoeg zou zijn als ik nóg meer inzicht had, nóg meer tools had verzameld, nóg een laagje van het oude ik had afgepeld.

Tot ik ineens doorkreeg dat het geen zelfontwikkeling was wat ik al die jaren had gedaan. Het was zelfverbetering geweest. Voorwaardelijke acceptatie in de vermomming van groei. En hoewel de intentie vaak liefdevol was, bleef ik proberen iets te worden dat beter klonk dan wat ik al was.

Dus stopte ik. Niet met leren, maar met mezelf ontwikkelen.

Sindsdien ontwikkel ik liever het luisteren. De ruimte tussen mensen. Het vermogen om mee te deinen met wat zich aandient. Ik ontwikkel systemen waarin mensen niet steeds hoeven bewijzen dat ze hun plek waard zijn. Ik ontwikkel manieren om te spelen met wat er al is.

Verandering gaat hierdoor als vanzelf. Niet omdat ik nog altijd niet-goed-genoeg ben en dus moet verbeteren, maar omdat de vraag ernaar die soms in me opkomt uberhaupt nooit relevant is geweest.