We werden op de universiteit uitgenodigd om onze mening te geven over de studie. Vooraf zaten we met een groep studenten koffie te drinken en hadden het er al over. Ik bracht in dat ik benieuwd was naar de vraag waarmee het gesprek zou openen. Zou het iets zijn als: “Waren jullie als studenten tevreden of ontevreden over het afgelopen jaar?”
Of gingen ze een stap verder? Ik hoopte dat laatste. Dat ze ons zouden vragen: “Als jullie de opleiding zelf mochten vormgeven, hoe zou die er dan uitzien?” of: “Waar voelde je dat je je talenten niet kwijt kon?” Zouden ze zich beperken tot wat al bestaat of de ruimte openen voor wat nog kan ontstaan?
De vragen die gesteld werden, bleken van het eerste soort te zijn. Ingegeven waarschijnlijk door de zogenaamde kwaliteitscyclus, die in mijn ogen niets met goed onderwijs te maken heeft.
Ik was vrij stil in het gesprek. Niet omdat ik niets dacht. Integendeel. Maar ik voelde: daar is hier geen ruimte voor. We mochten wikken en wegen binnen een bestaande vorm. Niet het curriculum bevragen. Geen vragen over de inhoud en hoe de opleiding bijdraagt aan een betere samenleving of hoe het dat zou kunnen doen. En de vraag “wat kan beter in wat we nu doen?” is niet dezelfde als “Wat is er nodig om jouw potentieel in deze opleiding tot bloei te laten komen?”
En toch leek het een open gesprek. En dat is precies waarom het zo makkelijk over het hoofd wordt gezien. Maar meedenken ≠ meedoen.
We zijn eraan gewend geraakt om participatie te verwarren met keuzevrijheid. Alsof je vrij bent zodra je ergens iets over mag zeggen. Maar er is een wereld van verschil tussen negatieve en positieve vrijheid. En we nemen dat eigenlijk zelden mee.
Niet uit kwade wil, maar uit structuur. Uit tempo. Uit ingesleten patronen waarin ‘meedenken’ betekent dat je mag denken binnen het al-beslotene. Opmerkingen als “We hebben een uur” en “Ik kader het even in” zijn niet helpend wanneer het kader zélf het probleem is. Ze vermorzelen de complexiteit die het leven gegeven is.
Wanneer praten geen ruimte maakt, ontstaan er gesprekken waarin je keurig mag zeggen wat je vindt, maar niet mag bevragen wat nog niet gedacht mocht worden. Niet mag dromen buiten het format.
Wat ik persoonlijk dan ervaar, is vormbepaald zwijgen. Een afwezigheid van ruimte, omdat spreken geen zin heeft als ik voel dat de vraag al is vastgezet. Het moment waarop ik stilval, is het moment waarop mijn vrijheid ophoudt.
En in meer algemene zin is het misschien belangrijk dat we dát leren herkennen. Mensen vallen niet stil omdat ze niets weten. Ze vallen stil omdat het gesprek geen plek heeft voor wat ze weten. En niemand die het doorheeft.
Misschien moeten we stoppen met meningen vragen en starten bij wat schuurt of ontbreekt. En bovenal dat we het verschil leren voelen tussen praten om gehoord te worden, en praten dat werkelijk iets kan bewegen. Daar heb je immers dat gesprek toch voor?
Zou filosofie dan toch ook het lijf nodig hebben?