De krantenkoppen zijn duidelijk: er is een lerarentekort. Klassen staan zonder docent. Scholen zoeken wanhopig naar oplossingen. Beleidsmakers rekenen, schuiven, bedenken nieuwe strategieën om het tekort op te lossen.

Maar wat als we het verkeerd begrijpen? Wat als het probleem niet is dat er te weinig leraren zijn, maar dat er te weinig ruimte is voor mensen om echt leraar te zijn? En dat ze daarom ooit zijn weggelopen…

De mensen die het onderwijs verlaten, doen dat niet omdat ze niet van kinderen houden. Niet omdat ze niet meer willen onderwijzen, niet meer willen begeleiden, niet meer willen inspireren. Ze vertrekken omdat ze uitgeput raken door systemen die hun levendigheid, hun intuïtieve wijsheid, hun vermogen om echte ontmoeting te creëren, langzaam wegslijten.

Dag na dag. Vergadering na vergadering. Verslag na verslag…

Wat we lerarentekort noemen, is misschien in werkelijkheid een golf van mensen die een existentiële burn-out wilden voorkomen. Een collectieve beweging van mensen die niet langer kunnen én niet langer willen leven binnen structuren die hun wezen te veel geweld aandoen.

Ze kiezen niet voor stoppen. Ze kiezen voor trouw. Trouw aan hun levendigheid. Trouw aan het onderwijs zoals het bedoeld was: een ruimte waarin leren niet gecontroleerd wordt, maar mag ontstaan.

De uittocht uit het onderwijs is geen failliet van mensen. Het is een signaal van trouw. Een stille, maar krachtige beweging van mensen die hun eigen integriteit serieuzer nemen dan hun functieomschrijving.

Misschien heeft het onderwijs niet alleen leraren verloren, maar juist de verbinding met zijn eigen bron. De bron waarin leren niet begint bij afvinkbare doelen, maar bij nieuwsgierigheid. De bron waarin een klas niet een verzameling cijfers is, maar een levend netwerk van mogelijkheden. De bron waarin een leraar niet een uitvoerder is, maar een medeschepper van ruimte waarin iets nieuws kan opbloeien.

Door menselijkheid in te perken, heeft het systeem zelf de voorwaarden voor echt leren ondergraven. En nu zoekt het paniekerig naar vervangers, naar nieuwe docenten, zij-instromers en onderwijsassistenten. Misschien moeten we echter ophouden met plannen om ‘het tekort op te lossen’. Misschien moeten we beginnen met een andere vraag.

Een vraag als ‘welke ruimte hebben mensen nodig om werkelijk leraar te kunnen zijn?’ of ‘wat zouden we niet meer van je moeten verlangen, omdat in de ruimte die daardoor ontstaat je juist op je best kunt zijn?’

Als beleidsmaker moet je belangrijke vragen durven stellen. De vraag naar welke ruimte iemand nodig heeft voor relationele wijsheid. Als directeur mag je vragen of je personeel voldoende ruimte ervaart om te mogen twijfelen, te mogen zoeken, te mogen falen, te mogen spelen zelfs. Het vraagt van gemeentes om te vragen wat ze moeten faciliteren om daadwerkelijk ondersteunend te zijn in het proces. En van ouders om zich te laten horen. Juist voor wie zo hard tegen muren gelopen is. Zodat iedereen die betrokken is de ruimte heeft om onderwijs weer te zien als een levend proces, niet als een productie-eenheid.

Niet het lerarentekort is het probleem. De gemiste ruimte is het probleem. En misschien, heel misschien, vinden we daar ook onze hoop terug. Want waar mensen weigeren zichzelf te verliezen, worden de eerste contouren zichtbaar van een onderwijssysteem dat weer ademt. Dat weer leeft.