Ik vraag in mijn opleiding Vakspecialist Playfulness aan de cursisten om een gedetailleerd verslag te schrijven van een ervaring gedurende het opleidingsblok. Marielle geeft in dit fascinerende stuk heel duidelijk aan wat daarvan de meerwaarde is. Ik deel deze blog met haar toestemming:

Nog voor gevraagd wordt wie deze keer de oefening wil doen heb ik mijn hand al opgestoken. We doen een oefening waarbij voor de deelnemer een parcours is uitgestippeld en met klappen wordt aangegeven of de acties die degene doet kloppend zijn. Het lijkt daarmee een beetje op het spel waarbij je iets verstopt en ‘warmer’ of ‘kouder’ roept, alleen zoek je geen voorwerp, je zoekt wat je qua handelingen of bewegingen mag doen. Eenmaal opgehaald, loop ik naar het beginpunt van het parcours en kijk vluchtig de kring rond. Zie aandachtige en afwachtende gezichten. Het voelt nu al ongemakkelijk. Ik merk dat ik hardop lach. Dat vind ik stom. Het is niet grappig. Het is vreselijk ongemakkelijk. 

Snel richt ik mijn blik op de vloer voor me en begin met kleine stapjes te lopen. Mijn tenen laat ik de richting kiezen. Het applaus dat ik krijg doet de spanning wat zakken. Ineens houdt het klappen op. Ik begrijp dat de richting goed is, maar de beweging niet. Mijn hoofd lijkt niet logisch na te kunnen denken terwijl ik  mompelend mijn opties benoem. Het verwart me. Wat moet ik? Ik krijg het warm en durf niet op te kijken. Ik ben boos op mezelf. Maak een grapje, hoor ze lachen en vind mezelf nog stommer, omdat ik weet dat ik met dat grapje mijn spanning wil verminderen. Wat niet lukt.

Ik vraag een kleine hint en begrijp dat ik mag gaan huppelen. Spontaan gooi ik mijn armen van opluchting in de lucht. Het applaus dat ik krijg maakt me hyper en euforisch. Blij dat ik er bijna van af ben huppel ik, onder enthousiast geklap, naar het eindpunt. 

Plots stopt het klappen en hoor ik iemand “Nee, je bent er nog niet” zeggen. “Dit was pas stap één.” Ik voel me betrapt en slik snel de brok in mijn keel weg. Op de gok ga ik verder en heb snel de volgende beweging te pakken. Opluchting. Door, door, door, dan ben ik er van af. Langs de stokken af lopen. Ik maak er een act van. Vraag om meer applaus. Geen idee hoe ik uiteindelijk weer bij het eindpunt aan begin gekomen. Wel spring ik op de mat en gooi ik mijn armen nog een keer de lucht in om het eindapplaus te ontvangen. Ik heb vast een stralende lach op mijn gezicht. “Aanstelster”, hoor ik mijn innerlijke criticus snibbig fluisteren. 

Wanneer ik zit voel ik dat ik diep uit adem, dat de spieren mijn armen en bovenlijf ontspannen. Wow, ik was me er niet eens van bewust dat ik ze aangespannen had. Ik snap het ineens. Dat ik hier van weg wil. Van die stressgevoelens. Van dat lijf dat overweldigend aan gaat. En dan, in de ontspanning, voel ik een mildheid over me heen komen. Een zacht fluisteren “Het is oké om hier weg van te willen. Je bent mens. Het is oké. Jij bent oké.”

Ik besef plots haarfijn dat ik, precies door de angst voor deze spanning, zoveel uitstel van wat me blij maakt en een gevoel van voldoening geeft. Dat mijn leven daardoor leger en nuttelozer voelt dan ik mezelf gun. Dat ik daarom mijn hand opstak en door ga met de oefening terwijl ik al die emoties onderga. Ik voel me dankbaar. Trots. Bekaf. En ik voel dat ik dit nog veel meer mag doen. 

Nu ik dit typ voel ik het weer. Dit is het, dit is belangrijk. Hier zit mijn ruimte. Een dankbare traan loopt langzaam over mijn wang….