‘Juf, als jij later kinderen krijgt dan gaan ze denk ik van jou heel veel mogen.’ De zachte stem vooraan uit de klas maakte dat ik even opkeek. Een normaal stille leerlinge die, als het nodig was, flink uit de hoek kon komen. Zo’n meisje dat in 99% van de gevallen niets zegt, maar áls ze het doet, dan is het raak. Het was een leerlinge waarvan ik blij was dat ze in mijn klas zat, omdat ze al veel klasgenoten even een spiegel had voorgehouden ten aanzien van hun gedrag. En soms was het nu eenmaal effectiever om dat van een leeftijdsgenootje te horen dan van de juf.
Ik glom dan ook van trots. Niet alleen omdat de boodschap van haar bericht positief was maar ook omdat het mij raakte daar waar ik geraakt wilde worden. Ik werd namelijk graag als flexibel, spontaan en vrij gezien. Met een glimlach en een knik haar kant op liet ik weten dat ik haar gehoord had en haar woorden waardeerde.
Ze was echter nog niet uitgesproken. Vanuit het niets (of althans, zo leek het voor mij) kwam de aanvulling op de eerste regel. ‘Maar ze mogen natuurlijk wel alleen maar hetgeen in jouw straatje past.’
Ego in stukken
Mijn blik was op het moment dat ze het zei op mijn bureau gericht en daar bleef het ook terwijl ik mijn ego in kleine stukjes uiteen zag vallen. Het raakte me. Ze raakte me met haar woorden precies op dat plekje waar ik niet geraakt wilde worden. Hoe ik niet over wilde komen. Ik wilde niet later de moeder zijn wiens kinderen enkel de ‘gekke’ dingen mogen doen die ik zelf bedacht had kunnen hebben. Ik wil hen de vrijheid geven om op te groeien en te worden wie ze zelf zijn.
En ik wilde ook niet de juf zijn die de kinderen in haar klas op deze manier benaderd. Maar blijkbaar was dit wel wat er voelbaar was. Mijn reikwijdte was wellicht groot, flexibel kon hij niet genoemd worden.
Wie mag er bij mij afwijken van de regel en waarom?
Ik besloot om mezelf aan een kort onderzoek te onderwerpen. Want waarom wilde ik zo niet gezien worden? Wat was daar zo erg aan? Immers, ik had toch ook een verantwoordelijkheid voor de klas? Ik had toch te zorgen dat iedereen veilig was? Aan het einde van het jaar te zorgen dat er ook nog wat geleerd was? Of was het een illusie om te denken dat mijn afbakening ervoor zou zorgen dat wanneer de leerlingen het maar op mijn manier zouden doen, het vanzelf wel goed zou komen? Wie mocht er bij mij ‘afwijken’ van de regel en waarom?
Mochten enkel kinderen die nog iets te leren hadden op het gebied van gedrag de tijd nemen om – aan mijn hand- dit te leren? Of mocht een kind ook kind zijn? Met alle bokkenpruiken, uitbarstingen en gekke ideeën die in hun hoofd op konden komen?
Hoe zat het met mijn balans tussen onzekerheid en routine? Waar durfde ik soms meer te laten vieren in de klas, wetende dat we samen verantwoordelijk waren? En ervan uitgaande dat we van een crisis kunnen leren?
Conformeren
Ik kwam tot een schokkende ontdekking. Wat ik deed als docent bleek hetgeen te zijn waarvan ik overtuigd was dat de directie van de school zou bestempelen als ‘oké’ of wat ik in ieder geval tijdens een gesprek of vergadering minimaal uit kon leggen.
De waarheid kwam als een schok. In wezen was ik aan het conformeren. Niet aan mijn eigen regels, maar aan wat ik dacht dat ik kon maken. Waarom nam ik zelf mijn verantwoordelijkheid niet? Waarom lokte ik niet af en toe een crisis uit bij mijn leerlingen om te zorgen dat we samen de regels konden bewaken?
De stem in mijn achterhoofd gaf me het antwoord: ‘Xandra, dit zijn cluster 4 leerlingen. Ze zitten hier omdat ze niet kunnen functioneren op een reguliere school. Ze hebben het nodig om strakke kaders te krijgen. Deze leerlingen hebben het nodig dat jij hen leidt over vertrouwde wegen want als je ergens gaat waar jij het niet meer weet dan zijn dadelijk niet alleen zij maar jullie beiden de weg kwijt…’
Wat ik zag gebeuren in mijn handelen was dat ik mijn autonomie en creativiteit voor een deel kwijt was of het simpelweg niet opeiste. Ik besefte wat het impliceerde. Hoe kon ik als docent een voorbeeld zijn voor mijn leerlingen in de wens dat zij deze eigenschappen wel in zouden zetten? En dat ook nog op een manier waarop ze zichzelf uitdaagden om het beste te doen, hun waarden na te leven en hun eigen leven op te bouwen?
Leren en durven
Het is gemakkelijk om aan te geven dat ik nu eenmaal op een cluster 4 school werkte. Dat veiligheid altijd een issue is, dat de leerlingen nu eenmaal met grotere hoeveelheden in de klas zitten dan naar aanleiding van hun problematiek en hulpvragen handig zou zijn. Het zou gemakkelijk zijn om te wijzen naar het feit dat we weinig middelen hadden voor nieuwe methoden en technieken of dat ik gebonden was aan een dag met veel leswisselingen.
Maar in feite kwam het er simpelweg op neer dat ik nog iets te leren had. Ik zou het goed hebben kunnen gebruiken meer te weten over hoe ik mijn waarden uit kon dragen. En hoe ik om kon gaan met het gevoel van falen dat met de ongebaande wegen samengaat. Want wanneer ik ervan uit ga dat de leerling een mens is, met eigen wensen en noden, die vaak niet duidelijk zijn, dan kan ik enkel via ‘trail and error’ erachter komen wat werkt.
Het schuine-ogen-rondje
En dat is waar ik het vaak mis zag gaan. Want wanneer je iets probeert, dan kost het vaak tijd, geld of moeite en het resultaat is niet altijd wat je gehoopt had. Dat is al lastig om voor jezelf te verwerken, maar laat staan dat je collega’s je erop aankijken.
Want wie kent er niet het ‘schuine-ogen-rondje’ tijdens een vergadering, waarbij iemand onderuit gehaald wordt vanwege een fout of verkeerde inschatting in plaats van dat we roemen dat deze persoon het lef had om het aan te gaan?
Wanneer we enkel blijven wijzen naar die ene keer dat er iets bij een docent ‘niet heeft gewerkt’, hoe durft deze dan de ruimte weer in te nemen om te zoeken naar hetgeen wel werkt? We willen de willekeur uitsluiten, elke leraar gelijk aan de ander maken en met name, ervoor zorgen dat we een basis gevoel van zekerheid hebben gecreëerd.
Maar wanneer we denken dat de ‘oplossing’ voor elk probleem dat een leerling kan hebben in een boek te vinden is dan houden we de deur dicht voor aansluiting en verbinding. En als we de deur dicht houden voor gekke wensen, afwijkende manieren om iets te leren of te proberen dan houden we de deur dicht voor autonomie, creativiteit en pure ontplooiing.
Autonomie van de ander
Het begint bij het erkennen van de autonomie van de ander, dat deze andere keuzes en dus andere successen behaald dan jij zou doen. Maar dit is nog het ‘gemakkelijke’ gedeelte. Want het betekent ook dat wanneer je die vrijheid echt kunt geven dat een ander fouten kan maken die jij niet zou ervaren. Dat de ander in sloten loopt waar jij omheen zou gaan of dat de ander het zwaar heeft, terwijl dat niet nodig was. En waar jij wellicht tijdelijk op in dient te springen.
Want de onzekerheid van durven falen in de ogen van de ander, van je collega’s, van je leerlingen en leidinggevende… dat vraagt vertrouwen. Heel veel vertrouwen. Vertrouwen op jezelf en je eigen vermogens om te dealen met een crisis. Op je collega, die wel weer uit de sloot zal kunnen klimmen. Op het feit dat je allemaal, als collega’s, als klas, als ouders, hetzelfde doel nastreeft en bij een crisis daarom dichter tot elkaar kunt komen. Het vraagt vertrouwen om mee te durven gaan in het onbekende.
Het vraagt vertrouwen om je af te durven vragen wat er nu mogelijk is. Om je creativiteit in te durven zetten in de complexe wereld van de menselijke interactie. Om los te laten dat je op zoek dient te gaan naar ‘wat het goede’ is. Het enige wat telt is de intentie. En het lef om te zien wanneer je niet het resultaat behaalde wat je voor ogen had. Jezelf daarop niet veroordelen en een ander daarop niet beoordelen. Want of iets ‘goed’ is… dat weet je altijd pas achteraf…