‘Twijfelen is een beroep’ las ik in een tweet met daarnaast de vermelding Kierkegaard en (hashtag) Agogiek. Hij viel me op, met name vanwege het woordje ‘twijfel’.
Ik heb altijd getwijfeld aan mezelf. Aan wie ik was, aan wie ik ben in de ogen van anderen, over wat ik deed en of dat het goede was. Ik bezag deze twijfel in het licht van de normen van onze huidige samenleving. In de westerse wereld wordt extraversie overgewaardeerd en twijfel of introspectie gezien als zwakte zoals Susan Cain aangeeft in haar boek Stil. Ik zag mijn twijfel daardoor als iets wat er niet mag zijn, iets wat ‘overwonnen diende te worden’ vooraleer ik ‘goed genoeg’ en ‘de moeite waard’ zou zijn.
Soms bekroop me het gevoel dat het niet klopte, dat ik wél voldoende zelfvertrouwen had. Dan kwam er altijd weer iemand op mijn pad die me het verschil uitlegde tussen zelfvertrouwen en eigenwaarde en me er liefelijk op wees dat ik dan waarschijnlijk te weinig van het laatste had.
Ze bleken echter geen gelijk te hebben! Het duurde járen voordat ik het snapte, het principe doorgrondde en de implicaties kon doorzien. Graag neem ik je mee in mijn verhaal. Een lang verhaal dat ik in gedeeltes zal opbouwen.
‘De leer van het doen veranderen van mensen’ versus ‘Twijfelen is een beroep’
Agogiek is de leer van het doen veranderen van mensen. Deze sociale wetenschap bestudeert hoe mensen veranderen en geeft aanwijzingen over de manier waarop deze veranderingsprocessen kunnen worden beïnvloed en begeleid. Agogiek geeft voorschriften rond het interveniëren in menselijke veranderingsprocessen.
Ik ben opgeleid als pedagoog. Het eerste deel van het woord pedagogiek slaat op het werken met kinderen en jongeren. In algemene zin kan ik zeggen dat ik mezelf behoorlijk herken in bovenstaande omschrijving van mijn beroep. Met de kanttekening dat ik geen wetenschapper ben. Met vier HBO opleidingen achter de kiezen kun je stellen dat ik ervan hou ‘in de praktijk het verschil te maken’. In die praktijk echter ben ik continue aan het bedenken wat het goede is. Of wat ik doe klopt bij deze persoon en in deze situatie. Ik ken vele modellen, theorieën en interventies en vrijwel altijd switch ik in mijn omgang met iemand naar een andere manier als ik voel dat dit op dit moment nodig is. Al is het maar als klein uitstapje tussendoor. Het voelt als bekwaam autorijden, vaak intuïtief handelen en achteraf bedenken dat je blij bent dat je die situatie goed hebt overzien. Maar vaak ook bekruipt mij het gevoel dat ik helemaal niet weet wat goed is voor de ander of dat ik niet de gehele situatie kan overzien. In die situaties ga ik mezelf vragen stellen, ga ik twijfelen aan mijn oordeel.
Door Max van Manen leerde ik dat (ped)agogiek omschreven kan worden als een ethische vaardigheid. Hoe weet je immers wat ‘het goede’ is voor de ander? Zonder die ethische onzekerheid zou je de agogiek kunnen terugbrengen tot een set technieken, recepten of regeltjes. Zorg, opvoeding, groei, verandering en innovatie zijn echter nooit eenvoudige aangelegenheden, die je kunt afdoen met regeltjes of recepten. En daarmee zegt hij iets heel belangrijks. Hij zegt namelijk dat, omdat het een ethische vaardigheid is, twijfel en onzekerheid aan de grondhouding ervan liggen.
Daar ligt de kern: twijfel en onzekerheid hóren bij de agogiek!
Laat het even tot je doordringen: twijfel en onzekerheid horen bij het agogische werk. Alle docenten, opvoeders, pedagogische hulpverleners, medewerkers op een kinderdagverblijf of de GGZ maar ook vele coaches, trainers en begeleiders ervaren dus enige mate van twijfel en onzekerheid wanneer ze hun handelen afstemmen op de ander.
Dat twijfelen, behalve dat het niet gewaardeerd wordt, is ook nog eens een ondergeschoven kindje. In onze huidige maatschappij staat opbrengstgericht werken bovenaan onze agenda. We lopen in het onderwijs en de zorg over van regeltjes, afspraken, meetmomenten en zelfreflectie. Die zelfreflectie gaat echter zelden over de momenten van twijfel. Persoonlijk heb ik in de tien jaar dat ik werkzaam was in het onderwijs gemist dat het gesprek niet ging over datgene wat ik belangrijk vond; ‘die ander een stap verder helpen’. (ja, het ging soms wel over een jongere die wat hulp nodig had maar ook dan gingen de gesprekken zelden over de gevoelens die hierbij speelden bij mijzelf of collega’s).
Ik ben het onderwijs niet ingegaan om een kind met een 6 of een 7 over te laten gaan naar het volgende jaar. Ik gaf uitleg over van alles en nog wat omdat voor mij was bepaald dat aan het einde van een schoolcarrière dat specifieke onderdeel beheerst diende te worden. Maar de reden dat ik daar stond in die groep was om de jongeren een stap verder te brengen in hun ontwikkeling naar een zelfstandige volwassene. Ik zocht continue naar de ingang om de ander te bereiken, zocht naar de bedoeling achter gedrag en duidde de non-verbale signalen. Over mijn interpretatie en acties gingen mijn beoordelingsgesprekken echter niet. En daarmee was datgene wat voor mij bijzaak was, ineens een hoofdzaak geworden in beoordeling. Niet enkel voelde ik me daardoor onzeker, maar erger nog; doordat ‘mijn hoofdzaak’, datgene waarvoor ik ‘s ochtends mijn bed uitkwam niet gezien werd, leek het alsof een groot gedeelte van mij ontkend werd. En waren de momenten die tot trots hadden kunnen leiden, de momenten die me verder hadden kunnen brengen in mijn professionele handelen en de momenten waarin ik ervoer of ik al de persoon was die ik wilde zijn in relatie tot de ander….. uiteindelijk de momenten waarbij mijn twijfel het won.
Als ik een goede docent was waarom voelde ik dat dan niet zo?
Vorig jaar kwam mijn leidinggevende met een stapel papieren onder de arm tot twee keer toe in mijn klas zitten. Een beoordeling. Een officiële echte beoordeling. De les verliep goed en ik kreeg, in het kader van betrokkenheid een 4,2. Op een vijfpuntsschaal en een dubbel lesuur is dat niet verkeerd. In het gesprek dat ik vervolgens had met mijn leidinggevende kwam hij terug op dat cijfer. Hij vertelde dat tijdens de uitleg de leerlingen op het puntje van hun stoel hadden gezeten. Tijdens deze momenten was mijn beoordeling een 5 en vrijwel automatisch scheen ik in te grijpen wanneer tijdens een verwerkingsopdracht de leerlingen onrustig werden en voor enkelen, omdat ze reeds klaar waren, hun aandacht terugviel naar 3. Het was echter niet deze uitleg die me raakt. De opmerking die in het nagesprek iets triggerde bij me en nog lang bleef hangen was ‘Xandra, je was zenuwachtig. Dat is toch niet nodig? Bijna bracht je mij daardoor aan het twijfelen maar je bent echt een prima docent’.
Ik dacht erover na. Voelde eens door. Ik besloot dat ik iets met mijn gevoel aan wilde. Ik besloot de verhalen die in me zaten en in me leefden te gaan delen. Ik nam een sprong in het diepe en stuurde mijn eerste stukken naar ‘hetKind’. Algauw volgden er meerdere. Zonder doel, zonder anderen er iets mee te willen laten leren. Enkel om te ‘snappen’ waarom ik vond dat ik goede dingen deed in de klas en toch onzeker was over mijn prestaties. Snappen deed ik het nog niet maar de vele, vele positieve reacties op mijn blog raakten me diep. Hoe konden mensen zeggen dat ze wilden dat hun kind zo’n docent had als ik mezelf eigenlijk niet als een goede docent zag?
Het ‘goed’ doen of ‘het goede’ doen… een subtiel verschil
Door het bloggen merkte ik op een gegeven moment dat er een boodschap in me zat. Dat ik een reden had toen ik acht jaar daarvoor tegen mijn leidinggevende zei ‘dat ik niet wilde meewerken aan een beoordeling van 3×45 minuten door haar en twee collega’s. Ik nodigde haar destijds uit om elke dag 5 minuten bij me te komen kijken, zodat ze kon zien wat de progressie was. Maar ze weigerde en gaf aan dat ik waarschijnlijk coaching nodig had voor mijn faalangst. Ik was boos, voelde me ongezien. De verschrikkingen dat iemand naar je komt kijken en in korte tijd denkt te weten wie jij bent als docent. Of je er wel echt bent voor je leerlingen. Of je het goed doet…
Via HetKind maakte ik ook kennis met Luc Stevens en hoorde ik op gegeven moment zijn bekende uitspraak ‘het goede doen, ook in de ogen van het kind’… Deze beide zaken botsten in mijn hoofd. De beoordelingen, de pop-gesprekken, de keren dat iemand in mijn klas kwam kijken gingen erover of ik het goed deed. Niet of ik het goede deed. Er zat een verschil! Een miniem verschil, maar een verschil dat, eenmaal opgemerkt een wereld van verschil maakt… (in ieder geval voor mij…)
Wat ik deed in de klas was niet ‘zichtbaar’. Mijn pedagogisch handelen spreekt uit de verhalen die ik nu, achteraf, aan het delen ben. Of je het goede doet voor een leerling is amper te vangen in 45 minuten. Het is een proces. Een voortgang, een ontwikkeling die ook nog eens grotendeels interpersoonlijk en niet-fysiek meetbaar is. Dít is wat voor mij goed onderwijs maakt. De rest is slechts bijzaak. Maar op die bijzaak ben ik jarenlang beoordeeld. En mijn ‘hoofdzaak’ bleef ongezien. Voor mijn gevoel bleef ik daarmee ongezien.
Hoe reageer jij als jouw hoofdzaak tot bijzaak gemaakt wordt in je werk met mensen?
Tijdens het vierde onderwijscafé in Nijmegen hoorde ik Thomas Wustefeld spreken, een basisschoolleraar die moeite had met alle nadruk op cijfers, voortgang en protocollen en op zoek ging naar ‘datgene wat hij het allerbelangrijkste vond voor al zijn leerlingen’. Na het zien van een filmpje van Kanamori raakte hij geïnspireerd door het thema ‘geluk’ en ging ermee aan de slag in zijn klas. Inmiddels heeft hij talloze kleine onderwijsmomentjes waaruit blijkt op welke principes hij zijn handelen baseert. Niet zozeer wát hij doet in de klas was hetgeen waar ik van onder de indruk was tijdens zijn presentatie, maar eerder het feit dát hij dit doet. Thomas voelde blijkbaar dat het onderwijs steeds meer nadruk legde op zijn ‘bijzaak’ en ging ertoe over om van datgene wat hij belangrijk vond iets te maken wat zo zichtbaar was voor anderen dat hij het kon delen, kon uitleggen, kon laten zien en met trots kon benoemen.
Ik heb dit nooit gedaan. Hád ik maar geweten dat dit de manier was, bedacht ik me toen ik na de onderwijsavond naar huis reed. Had iemand mij maar verteld dat -zodra jij je authenticiteit als docent gaat ervaren en ernaar gaat leven- jouw ‘hoofdzaak’ zichtbaar is voor de buitenwereld. Natuurlijk had ik allang gehoord over ‘why’ van Simon Sinek maar dat paste ik met name toe op organisaties. En ik kende ook personal branding, maar was dat niet met name handig als je wilde gaan solliciteren? Ik had bewondering voor alle docenten die passie hebben voor ICT, media, nieuwe onderwijsvormen en zich daarmee profileren. Maar wat had ik nu helemaal? Ik had niet het gevoel dat datgene wat ik belangrijk vond weerspiegelt werd in de buitenwereld. Die wereld van beoordelingsgesprekken waar het over andere zaken ging dan datgene wat ik belangrijk vond, daar zag ik mezelf niet in weerspiegelt en in die zin ‘hoorde ik er wellicht ook niet bij’, want als dat de eisen zijn en het is niet hetgeen waar ik mijn bed voor uitkom… wat zegt dat dan over mij?
Jezelf weerspiegelt zien… of niet?
Brene Brown (research professor aan de Universiteit van Houston Graduate College of Social Work) beschrijft in haar boek ‘Gelukkig ik ben niet de enige’ dat ze één collegedag altijd bestempelde tot ‘Magazine-day’. Alle studenten mochten hun favoriete tijdschriften meenemen en meestal betekende het dat er ongeveer 150 glossy’s op de grond lagen bij aanvang van het college. Ze gaf de studenten vervolgens lijm, scharen en grote vellen papier. De eerste opdracht was om alles uit te knippen wat je mooi vindt om zo een prachtige inspirerende collage van jouw ideaalbeeld te maken. Inclusief houding, kleding, kapsel en sieraden. Je kunt je vast voorstellen dat ze lekker aan de slag gingen. Ogen worden gecombineerd met een prachtige neus, de mooiste schoenen worden uitgeknipt en de kleur kleding die goed staat. Armen, benen, de juiste kin. De vrouwen in het tijdschrift worden gereduceerd tot onderdelen en ontleed tot enkel het allermooiste overblijft. Van háár de benen maar niet de armen want die zijn te dun. En van háár het decolleté. Dát kapsel, maar dan in een andere kleur… Een klein uurtje later heeft iedereen in de collegezaal een prachtige uitgebreide collage waar ze trots op zijn! Deze volle collages laten ons zien dat we allemaal erg goed zijn in het ‘samenstellen’ van een ideaalbeeld. We kiezen van alle mooie dingen die we zien het allerbeste en combineren dat tot een ideaalplaatje.
Bij de tweede oefening vertelt Brene aan de studenten dat de opdracht is om deze keer op zoek te gaan naar de plaatjes die hen zelf reflecteren. Kun jij jezelf terugvinden? Staat je jurk op de foto? Je lichaamsvorm? Je neus of kin? Je armen, benen, billen of je haar? De studenten gaan druk aan de slag maar de meesten stoppen er na een kwartier mee. Gefrustreerd omdat ze zichzelf niet weerspiegeld zien. Sommigen hebben nog een paar schoenen of een overeenkomstige haarstijl, maar dat is het dan ook.
In de nabespreking stelt Brene één vraag; “Waar zijn jullie?” Je betaalt veel geld voor deze tijdschriften en je bent er dol op. Waar zijn jullie dan? Waarom zijn jullie onzichtbaar? De studenten, net als jij en ik, staan niet in deze tijdschriften omdat we niet goed genoeg zijn in die cultuur. We horen ‘daar’ niet bij. We doen er niet toe. We leven in een wereld die perfectie verheerlijkt en imperfectie onzichtbaar maakt. Hoe verder we af staan van het gekozen ideaalbeeld, hoe minder we ertoe doen.
Wat mij pijn deed in het onderwijs was te merken dat ik onzichtbaar was in die wereld van ‘beoordelingen’. Mijn reactie daarop was dat ik bedacht welke andere banen wel aantrekkelijk zouden zijn. De reden die ik gaf aan mijn onzichtbaarheid was lag in het vlak van ‘niet goed genoeg zijn’. Hoe anders ging Thomas om met dat zelfde gevoel en ging hij laten zien waarom datgene wat hij belangrijk vond ertoe doet.
Als jij je onzichtbaar voelt, zo geeft Brene Brown aan, dan ben je de verbinding kwijt. Je voelt je machteloos. Als we onszelf niet weerspiegeld zien in onze cultuur voelen we ons gereduceerd tot iets dat zo klein en onbelangrijk is dat we gemakkelijk ‘uitgegumd’ kunnen worden. En dat is precies zoals ik me voelde….
En hoe ongelofelijk ‘niet nodig’ was dat eigenlijk geweest.
Hoeveel leuker hadden die functioneringsgesprekken en beoordelingen kunnen zijn als het had gegaan over wie ik wil zijn als docent? Als we het niet hadden over ‘die klas waar ik niet mee uit de voeten kon’ maar gevraagd werd ‘in welke klas ik nog niet volledig de docent kan zijn die ik graag wil zijn voor mijn leerlingen’? Hoeveel collega’s lopen met deze zelfde gevoelens rond? Hoeveel mensen twijfelen er aan zichzelf, aan het feit of dat ze over 10 jaar nog wel in het onderwijs zullen staan omdat ze het nu al bijna niet meer volhouden? Hoeveel mensen zien zichzelf niet weerspiegeld in de dagelijkse praktijk van hun handelen? Hoeveel mensen zoeken naar een manier om minder onzichtbaar te zijn? En hoe zou ik deze mensen kunnen vertellen dat júíst hun onzekerheid waarschijnlijk maakt dat het zulke goede docenten zijn. Dat ze daar trots op mogen zijn en meer uit mogen dragen. Want dat is wat ik ze zou willen leren…