Jonas, een jongen van veertien die doordeweeks verblijft in een leefgroep (besloten jeugdzorgsetting), stond voor me met gestrekte hand. Ik gaf hem tien euro. Ruim voldoende om in de winkel toetjes te halen voor na het eten. Hij draaide zich om, pakte de fiets uit de stalling en fietste weg. Hoofd licht gebogen, de rug gekromd, de voeten stevig op de trappers duwend, zoals een veertienjarige dat kan doen wanneer ze de vrijheid ruiken maar weten dat ze toch netjes datgene gaan doen wat er gevraagd is. Een lieve jongen, betrouwbaar, empathisch, soms een echte puber die geen zin heeft om te helpen maar als er echt iets is altijd bereid om zonder te vragen zijn steentje bij te dragen. Alsof hij voelt wanneer het nodig is. 

Een kwartier later is hij er weer. Zonder iets te zeggen of me aan te kijken legt hij het overgebleven geld op tafel. Het nagerecht verdwijnt in de koelkast en hijzelf in de woonkamer. Geen bonnetje. Ik slik. Weet dat er iets niet klopt maar mis nog het bewijs om er iets over te zeggen. Ik besluit het geld te gaan tellen wat op de tafel is achtergelaten.

Te weinig. Ik heb te weinig teruggekregen. Wetende wat hij heeft gekocht mis ik een euro. Een gedachte schiet gelijk door mijn hoofd. Nu ja, eigenlijk een vloek. Maar ik vind van mezelf dat ik dat niet mag denken. Het tuimelt in mijn hoofd en ik begin wat op te ruimen alsof ik zo ook van binnen orde in de chaos kan scheppen. Ik wil overzicht. Helderheid. Wat te doen? Ik besluit hem te vragen. Wellicht is er toch een bonnetje. Was het duurder. Een zwerver die wat kleingeld kon gebruiken. Iets wat een goede reden kon geven om minder geld dan verwacht terug te brengen…

Helaas bleek mijn hoop onterecht. Er wás geen bonnetje. “Niet gekregen” was het antwoord. “En het toetje was echt zo duur hoor. Echt waar!” wordt me met een enigszins verhitte stem toegeworpen. Ik zucht en besluit online op te zoeken hoe duur dit product is. Een blik op de website bevestigt mijn vermoeden: het nagerecht was inderdaad zo goedkoop als ik dacht dat het zou zijn.

Wanneer ik Jonas hiermee confronteer vertelt hij me dat het kassameisje mogelijk een fout heeft gemaakt. Hij heeft niet gelogen over het bedrag en geen bonnetje gekregen. ‘Ik kan er niets aan doen!’, roept hij me toe. Maar ik zie geen rustige zelfverzekerde houding bij hem. Eerder een afgewende blik, een interne onrust en opkomende vertwijfeling, alsof hij zoekt naar een oplossing. Duizenden vragen komen op in mijn hoofd en Jonas lijkt te begrijpen dat ik richting een kruisverhoor wil gaan. Hij is me voor en gaat naar buiten om op de trampoline te springen. Door het raam kijk ik hem aan. Ik wil hem vertrouwen. Maar dit geeft me geen goed gevoel. Wat te doen?

Ik besluit te overleggen met collega’s. “Gewoon confronteren” is het antwoord wat ik krijg als ik vraag wat te doen. Ik zucht. Ik voel dat ik dat inderdaad moet doen, maar het staat me tegen. Confronteren is te makkelijk en wat leert hij ervan? De gedachten malen door mijn hoofd en mijn emoties spelen een potje scrabble waarbij nog niet duidelijk is welke partij gaat winnen.
“Wat zou je willen doen?” krijg ik als wedervraag. Ik veer op. “Hem meenemen naar de winkel en gaan kijken”. Nou prima, doen dan, is het antwoord wat ik krijg. En voordat ik het weet is het vuur onder de pannen uitgedraaid en roep ik naar buiten dat Jonas mee moet komen. We gaan samen naar de winkel…

De hele rit houdt hij stug vol dat het toetje echt zo duur was als hij had gezegd. Maar dichter bij de winkel wordt hij wat stiller. En als ik binnen koers zet naar de toetjes afdeling en voor het koelvak stil houdt zie ik dat hij wat achter me aan drentelt. Hij slaat af naar een andere rij, en houdt me vanuit zijn ooghoeken in de gaten. Ik buig rustig voorover, op zo’n manier dat hij ziet dat ik kijk. Ik weet al welk bedrag ik ga zien. Ik draai me om en kijk naar zijn rug. Hij staat er verslagen bij. Betrapt. Wachtend op wat komen gaat…
Ik haal adem. Neem een moment. Dan noem ik zijn naam. “Jonas”, zeg ik rustig en let er op dat mijn stem vriendelijk klinkt. “We hebben een probleem. Denk je dat dit op te lossen is?” Hij draait zich om en kijkt me aan, zijn gezicht nog altijd wat naar beneden gericht. Op veilige afstand blijft hij staan maar geeft me met zijn ogen te kennen dat ik door mag praten. “Ik mis 1 euro. Dat is niet zo’n heel groot bedrag.”

Hij komt naar me toe. Een fysiek gebaar dat me hoopvol stemt. “Ik had niet gedacht dat het zo opgelost zou kunnen worden”, zei hij. Ik dacht dat je boos zou zijn en me straf zou geven. “Een euro is niet zoveel. Dat heb ik wel in mijn portemonnee. Mag ik het met mijn zakgeld aanvullen zodat je niks meer tekort komt?”

Ik accepteer zijn aanbod en een hoorbare zucht komt over zijn lippen. Zijn lichaam ontspant en er lijkt een ton van zijn schouders te zijn gevallen. Maar rustig is hij nog niet. Ik glimlachte naar hem en knikte. We zouden het er later nog wel over hebben, eerst zorgen dat zijn stress wat afzwakt. En de mijne ook trouwens. Op weg naar buiten zien we in de verte de kassa’s opdoemen. “Wat denk je” vraag ik hem “moeten we het kassameisje nog vragen naar het missende bonnetje?” Maar hij schud zijn hoofd en vertrouwd me toe dat dat niet nodig is.

Na de avondmaaltijd waarbij we allemaal hebben genoten van het toetje, is het tijd voor opruimen en poetsen. Jonas heeft wasdag en ik vind hem op zijn billen voor de wasmachine terug, driftig de witte en bonte was uitzoekend en de juiste stukken in de machine stoppend. “Wat heb je geleerd van vanmiddag?” vraag ik hem. Hij kijkt me aan. “Dat stelen verkeerd is en leugens uitkomen” zegt hij zonder op te kijken. “Ja, dat snap ik” gaf ik hem terug. Maar dat wist je al op je vierde. Kijk, je bent nu tien jaar ouder. Bijna volwassen. Over een paar jaar is er niemand die voor jou kan zorgen en mag je alles zelf opknappen. In de korte tijd die wij hebben proberen we je op te voeden. Ook als het gaat over geld en dingen kopen. Jij hebt zakgeld. En daar mag je van kopen wat je wilt. Nu ja, binnen grenzen dan he?” Ik kijk hem aan en geef een knipoog. Hij lacht terug.

Ik haal adem en ga verder. “Ik begrijp het als je in de winkel bent en iets ziet wat je wilt kopen, hoe lastig het is als je dan je eigen portemonnee niet bij hebt. Maar als je dan geld gebruikt wat niet van jou is om het voor te schieten, zorg er dan wel voor dat je het weer aanvult vanuit je eigen portemonnee zodra je thuiskomt. Zo krijg je geen problemen met anderen. Dat zou wat mij betreft een betere manier zijn om met jouw eigen geld om te gaan, denk je niet?” Ik krijg een knik terug. “Misschien moet ik in het vervolg eraan denken mijn eigen geld ook mee te nemen als ik ergens heenga. En als ik het toch vergeten ben zal ik volgende keer denken aan hoe ik het kan oplossen, in plaats van me druk maken over wat ik wil voorkomen.”

Ik kijk hem aan en merk dat een warm gevoel me bekruipt. Het is dat knuffelen uit den boze is. Ik mag het doen met een glimlach, die ik hem dan ook met alle liefde toewerp tezamen met de opmerking dat het fijn is te weten dat ik hem in de toekomst kan vertrouwen. “Was hij wel lekker?” vraag ik, terwijl ik me omdraai en wegloop uit de wasruimte. “De Twix? Oh mijn god, jij weet ook echt altijd alles…. Maar ehm, ja hoor. hij was heerlijk” krijg ik nog net toegeworpen op de drempel. En ik glimlach. Het was een goede gok 🙂