De mens is ‘wired for connection’, ook hier in het Westen waar we eigenlijk een vrij individualistische kijk hebben op menszijn en ontwikkeling. Maar diverse onderzoeken tonen aan dat zoogdieren – van de allerkleinste wezentjes tot aan ons als mensen – gevormd worden door onze sociale omgeving en dat we lijden wanneer de banden met anderen worden bedreigd of verbroken. Hoe kan het dan dat als we zo supersociaal zijn en samenwerken ‘in ons DNA zit’ we niet vertrouwen op deze basistalenten maar ons houden aan protocollen en verliezen in werkmethoden?

Rond mijn dertigste was ik werkzaam in het cluster 4 en betrokken bij een uniek samenwerkingsproject tussen jeugdGGZ en jeugdzorg. Beide vormen van jeugdhulp functioneerden los van elkaar en dit leidde tot een groep jonge zorgvragers die tussen wal en schip viel. De jongeren die werden opgevangen in deze nieuwe jeugdkliniek – en later vele andere jongeren die we via instellingen of de gemeente doorgestuurd kregen werden aangenomen op onze speciale voortgezet onderwijs schoollocatie waar ik als interim manager, tijdelijk docent en later intern begeleider bij betrokken was.

Het besef dat we allen dezelfde jongeren hielpen, of we nu keken vanuit een oogpunt van zorg, gedrag of school maakte dat we niet kónden terugvallen op standaard protocollen. Elke jongere vroeg en kreeg een eigen aanpak. We leerden al doende van elkaar. Toch liep het niet altijd even soepel. De neiging om angst te voeden, naar zekerheid te streven en ervan uit te gaan dat de eigen zienswijze kloppend was’ bleken grote beperkingen in samenwerking te zijn.

Professionaliteit vereist improviseren

Het grote gevaar in het werken met deze jongeren, allen met een unieke vraag rondom gedrag of psychische problemen is dat je al snel gelijksoortige gevallen over één kam scheert. Alsof een ADHD’er altijd hetzelfde nodig heeft, ook als deze getraumatiseerd is of bijvoorbeeld een ouder verloren heeft. Het kijken naar de jongere zelf en wat deze nodig heeft, zonder je te beperken met regels en richtlijnen is nodig om te zien wat een kind op de langere termijn nodig heeft. Daarna kan de slag gemaakt worden door het protocol erbij te nemen en te zien welk klein eerste stapje mogelijk is, of dat er mogelijk nog een tussenstap overgeslagen is. Professionals zijn mens namelijk, en vergeten ook wel eens wat.

In mijn ogen is een regel eerder een ‘belangrijke waarde’. Het is richtinggevend aan welk pad je samen gaat. Maar om een jongere te motiveren of de hulp te bieden die nodig is, is belangrijk om in eerste instantie uit te gaan van de speelruimte die je hebt. Wanneer je deze in eerste instantie niet neemt dan beperk je de mogelijkheden die je professioneel gezien hebt. Je verminderd je mogelijkheden tot flexibiliteit, tot onbevangenheid en hebt minder aandacht voor kansen. Juist door het vermogen tot leren, innoveren en improviseren mee te nemen als basisvoorwaarde in je professionaliteit geef je degenen met wie je werkt de volledige mogelijkheid tot jouw kennis en kunde. Alleen maar ook in samenwerking met anderen.

En dit geldt niet alleen voor jeugdzorg, niet enkel voor cluster 4 onderwijs. Elk complex vraagstuk vraagt om een bredere kijk. Elke professionele werkhouding vraagt om een vorm van eigenwijsheid. Organisaties zijn niet vanuit zichzelf dynamisch, passen zich niet van nature aan wanneer omstandigheden veranderen. Dat doen de medewerkers. De professionals. Zij mogen zelfstandig nadenken en mogelijkheden benutten. Elke dag weer.

Professionals mogen hiervoor geschoold en opgeleid worden want ‘regels breken’ zit niet standaard in ons systeem. Sterker nog, dat wordt ons in onderwijs en opleidingen jarenlang afgeleerd. Als kind heb je je leren voegen naar de regels, punten gescoord wanneer je ‘voldeed’. Speelruimte nemen is dan ook niet gemakkelijk. Het voelt rebels en tegendraads. Je loopt de kans niet begrepen te worden. Afgeserveerd te worden door minder flexibele collega’s. En fouten te maken, want iets proberen geeft nooit garanties natuurlijk. Daarom is durven improviseren simpelweg kwetsbaar.

Organisaties mogen ruimte maken voor ongehoorzame creativiteit. Een speelse omgeving scheppen waarin afwijken en buiten de lijntjes kleuren eerder normaal is dan eng, vreemd of raar. Een omgeving waarin je mag leren en uitproberen. Mens onder je collega’s mag zijn. Maar wie kwetsbaar durft te zijn kan ook betrokkenheid tonen. Er écht voor de ander zijn. Wanneer we ongemak, twijfel en onwetendheid gaan omarmen dan wordt iedereen daar beter van!