De vrouw tegenover me keek me een verhit aan. Haar ogen schoten vuur. “Jij hebt makkelijk praten. Jij bent nergens bang voor!” beet ze me toe. Hoewel ik haar enkele ogenblikken daarvoor nog geïrriteerd had aangekeken zakte mijn gezicht nu als een plumpudding in elkaar. Ik voelde hoe mijn mond openhing. Als er pubers in de buurt waren geweest die een goal zochten om hun kauwgum in te schieten dan was ik een mooi doelwit geweest.
Ik kon gewoon mijn oren destijds niet geloven. Zei ze dat werkelijk? Over mij? De vrouw die peentjes zweet bij de gedachte te moeten tonen goed genoeg te zijn? Zelfs bij het inpakken van de afwasmachine ben ik bang dat er iemand in huis me wegduwt omdat het beter kan. Laat staan dat ik voor een grote groep iets zeg wat een ander zou kunnen tegenspreken.
En toch beweerde ze het bij hoog en laag. Wat zag zij dat ik niet zag? Ik besefte dat mijn mond nog altijd openhing en deed hem snel dicht, voordat zo’n grote slijmklodder mijn mond zou gaan verlaten en de situatie pas echt ongemakkelijk had gemaakt.
Ik keek haar aan, hield mijn hoofd een beetje schuin en vroeg haar hoe ze dat bedoelde. ‘Kijk’, zei ze. ‘Als er hier op school of de leefgroepen iets gebeurt dan schiet jij niet in de stress maar word je juist heel rustig. Alsof alles al onder controle is en we het alleen nog maar hoeven te ontdekken. Het is niet eens dat je zo’n positief denker bent, met oplossingen komt of vind dat we overal van kunnen leren. Je ziet gewoonweg geen probleem als er problemen zijn…’
Ze was not amused, dat kon ik zien. Maar tegelijkertijd was ik een beetje flabbergasted, want ik wist niet goed wat ik hiermee moest of hoe ze het bedoelde. Ik was zo in gedachten verzonken dat ik niet doorhad dat mijn collega inmiddels koffie had getapt. Ik merkte het op toen ze me mijn mok aangaf. Ik knikte naar haar om haar te bedanken. Oké, zei ze met een zucht. Ik ben ook niet boos dat je dat doet. Ik ben denk ik jaloers, ik wil ook zo’n engeltje op mijn schouder dat me aangeeft dat het wel goedkomt!
Ze had de woorden nog niet uitgesproken of er popte een herinnering op. ‘Wist je dat ik zonder dat engeltje er niet meer geweest was?’ Vroeg ik haar. Ze schudde haar hoofd. ‘ehhh nee, vertel?’ Nou, ik was 18 of 19 denk ik en ik studeerde in Eindhoven. We waren die nacht naar een feestje in Enschede gegaan. Rond vier uur stapten we in de auto. De vriend die mee was zou het eerste deel rijden en als hij moe was zou ik het overnemen. Zelf sliep ik al voordat we de snelweg raakten. Maar ergens halverwege de rit werd ik wakker omdat ik iemand keihard hoorde gillen. Ik schoot overeind en zag dat de afstand tussen ons en de vrachtwagen voor ons max een halve meter was. De jongen naast me had zijn ogen wijd open en trapte verwoed op de rem terwijl de auto waar we inzaten steeds meer afstand kreeg tot de vrachtwagen voor ons. ‘Jezus’, zei hij… ‘het was maar goed dat jij wakker werd en gilde, anders waren we er beide niet meer geweest. Het is me nog nooit overkomen, maar ik denk dat ik gewoon in slaap was gesukkeld…’
Ik heb destijds mijn mond gehouden. Te verward was ik om te begrijpen wat er precies was gebeurd. Hoe kon ik in mijn slaap hebben geweten dat we bijna onder een vrachtwagen reden? Maar nu vertelde ik mijn collega dat dit voorval me had geleerd dat mijn lichaam vele malen wijzer is dan ik weet. En dat ik er altijd op kan vertrouwen. Als er stront aan de knikker is zal het me helpen. Op manieren die ik niet eens kan bedenken.
Mijn collega herkende naar aanleiding van mijn voorbeeld ineens momenten uit haar leven dat ze ook zo’n engeltje had gehad. Zo had ze haar kindje gegrepen voordat ze besefte dat ie bijna het raam uitviel. In een flits had ze hem te pakken, nog voordat ze bewust besefte dat er ervaar was. Het delen bracht ons dichter bij elkaar. En maakte dat ook zij haar lichaamswijsheid meer ging vertrouwen als er in de organisatie iets aan de hand was.
Vanochtend moest ik ineens weer aan dit moment denken. Ik las over een onderzoek dat was gedaan om te meten hoe intuïtie werkt. De deelnemers aan het onderzoek kregen drie stapels kaarten voor zich. Twee ervan hadden slechte kaarten. Eentje was met opzet beter gemaakt. Na 10 kaarten omgedraaid te hebben bleek het lichaam het al te weten. De sensoren die op de huid waren geplakt konden dan al extra zweet opmerken, wat aangaf dat het lichaam ‘voelde’ dat er iets was. De persoon zelf durfde vaak echter pas na vijftig kaarten te durven kiezen voor een stapel. Alsof ze eerst meer bewijs wilden hebben voor hetgeen ze al vermoedden.
Terwijl, als het nodig is, ons lichaam dus precies weet wat het juiste is om te doen. Dus laten we dus goed naar onze innerlijke wijsheid luisteren. Die engeltjes hebben we immers niet voor niets