Ze staat tegenover me. Een nieuwsgierige blik in haar ogen. De houding voorovergebogen met een lichte glimlach om haar lippen. Ik voel hoe de spanning in mijn lijf oploopt. De bal ligt figuurlijk bij mij. Afhankelijk van wat mijn reactie zal zijn gaat zich hier op het toneel een verhaallijn ontvouwen. Een scene ontstaan. Een drama in werking treden. Een ervaring ontstaan tussen haar en mij die door beiden apart en toch tegelijkertijd samen ervaren wordt.

Terwijl ik daar op het podium sta besef ik me dat alles wat we doen een spel is. Het niet echt is. Er publiek zit te kijken. En toch, tegelijkertijd, bemerk ik hoe ik alles ervaar. Meemaak. Onderga. Alles wat zij deed en ik zo dadelijk als reactie geef creëert nieuwe ervaringen. Nieuwe sensaties in mijn lijf. Nieuwe kansen volledig te doorleven wat zich aandient. Kansen ook om vooral niet hetgeen te doen wat voor de hand ligt. Het is een uitdaging te voelen waar de ruimte ligt om het ‘anders dan anders’ te doorleven.

Er is geen ontkomen aan werkelijk te voelen en ervaren wat er tussen ons gebeurt omdat, wanneer ik daar niet eerlijk in ben en simpelweg terugkaats wat ik altijd doe, het publiek feilloos opmerkt dat ik mijn verleden zit te herbeleven en hetgeen ik doe niet klopt met wat er in me gebeurt. Dat mijn reactie in het geheel niet doorleeft is, niet ontstaan vanuit de ervaring die tussen ons in aan het ontstaan is. Ze voelen dan haarfijn aan ‘dat het niet klopt’. Daarom is het geen toneelspel wat we daar neerzetten. Het is een ervaring die we tegelijkertijd doorvoelen en tot publiekelijk schouwstuk maken.

In het leven weet ik hoe ik kan reageren wanneer een onbekende haar tong naar me uitsteekt. Maar op het podium is dat anders. Daar is het wellicht kloppend om nieuwsgierig te zijn naar de rode puntjes op die desbetreffende tong, willen ontdekken hoe lang hij is, mijn eigen tong terug uit te steken of wat dan nog meer…

Nu hoor ik je bijna denken… ja, als dat in de scene ‘past’ dan is dat logisch. Een dokter kijkt naar de puntjes op de buitenkant van de tong. Een kleuter wil hem er misschien uittrekken als een kauwgompje en is benieuwd naar de lengte ervan. Een geliefde ziet er een zoenmogelijkheid in.

Maar ‘ons moment’ op dat podium was niet omgeven met instructies. Het was geen opgezette scene. Ik stond daar. En zij tegenover me. Met niets meer dan onze eigen emoties, ervaringen en het besef dat er publiek zat te kijken. Wetende dat wat er ook gaat ontstaan tussen ons ik het volledig, helemaal en 100% mag gaan ervaren. Zonder beperkingen, zonder filters, zonder gedachten erover, pogingen het te verdoezelen of af te zwakken. Wat er was mocht er gaan zijn.

En daar – in dat exacte moment – gebeurde het. Ergens in haar blik naar mij voelde ik alle mogelijkheden voorbij komen. Ineens was ik aanwezig in de ruimte tussen haar en mij. Tussen nu en dadelijk. Tussen podium en publiek. Was ik ‘wij’ geworden. En in die wij ontstonden als ware het energiewolkjes die voorbijtrokken aan de blauwe lucht alle mogelijkheden die zouden kunnen.

Er was een bijna doorzichtige werkelijkheid van waaruit alles zou kunnen ontstaan. Er was niets dat vastlag. Alle werkelijkheden zich konden gaan ontvouwen. De tijd vertraagde. De lucht tussen ons werd dikker en zinderde van de mogelijkheden. Ik voelde dat wanneer ik een actie inzette zij een reactie zou geven. En ik wist dat alle keuzemogelijkheden daarvoor aanwezig waren in dit oneindige vlak van mogelijkheden.

Ik volgde niet letterlijk al mijn mogelijke reacties als ware het al hele verhalen. Ze voelden eerder als ‘aantrekking/afstoting’, ‘mezelf groter of kleiner maken’, ‘hart openen of sluiten’. En in de keuze aan deze variaties ontstonden duizenden drama’s. Als kleine zaadjes welke lagen te wachten op het moment dat ze gepland zouden worden. Ik kon al bijna ervaren wat er zou gebeuren wanneer ik mijn reactie op haar zou geven.

Daarom was er vanuit het wij-gevoel ook tegelijkertijd het besef dat ik terug mocht naar de ‘ik’ positie en een keuze mocht maken omdat dat het immers was wat het spel nodig had gespeeld te worden. En zodra ik een keuze had gemaakt zou ik onherroepelijk weer terug zijn in mijn lijf, ervaren hoe het was tegenover haar te staan en ‘mijn ding te doen’ waarna er een luchtledige ruimte zou ontstaan waarin haar reactie zou oppoppen. En in die ervaring van mijn lichaam zou ik er weer van alles van vinden. Erover voelen. Gedachten zouden ontstaan. De gebeurtenis gelabeld en beoordeeld.

Niet alleen door mij, maar ook door haar en het publiek. Alles wat ik deed zou worden geregistreerd. Gepland als zaadje. Om meteen direct in te brengen in het spel, of ermee te wachten totdat er ruimte voor was. Maar nooit, nooit mochten er zaadjes ‘blijven liggen’. Ze zouden dan immers voor altijd in het hart van het publiek meegedragen worden als onvervulde wensen. De cyclus van ons ‘spel’ mocht afgerond worden, nog voordat er een kwartier voorbij zou gaan.

Het was de eenvoud van het gebeuren wat maakte dat er zoveel mogelijk was. De realisatie van het feit dat het een spel is. Er publiek is. Dat wat er gebeurt enkel kan gebeuren omdat jij en die ander er zijn. En dat ‘wat je ervaart’ dus onmogelijk jij kunt zijn maar een ervaring van beide is. Maar tegelijkertijd ook de onoverkomelijkheid van het maken van de keuze. De ervaren en gevoelde waarheid tijdens het spelen. En dat er niets is dat je doen zonder latere gevolgen….

Dit realiseren en doorvoelen maakte dat ik intuïtief begreep dat wat ik ook zou doen, welke keuze ik ook zou maken, het slechts een mogelijkheid was om een ervaring in de toekomst aan te gaan. Een spelmogelijkheid die wellicht beperkt zou worden door de barrières welke de ander zichzelf in het spel (lees: leven) nog had gegeven, maar dan nog… een rijkdom aan ervaringen.

De ene niet béter dan de ander, maar mogelijk (in het kader van de voorstelling welke we maakten) wellicht wel passender. Spanning zat op de lach te wachten om gevolg te geven aan de opluchting. Boosheid nodigde ruimtelijkheid uit. En er kon enkel een vanaf-beweging zijn wanneer het ook ergens anders naartoe ging.

Ergens in me is op dat moment iets veranderd. Wat ik deed in mijn reactie naar mijn tegenspeelster weet ik niet meer. Maar ik weet wel dat ik vanaf dat moment nooit meer ‘van het podium’ af ben gegaan. Altijd is er dit besef van oneindigheid tussen mij en de ander, tussen mij en de wereld aanwezig. En het is die oneindigheid waar ik wellicht nog meer ‘ik’ ben dan enkel in mijn lichaam.

Soms besef ik me tijdens mijn leven dat ik wel heel erg in de ik-positie verblijf, me te weinig bewust ben van de wij-ervaring die er ook altijd is. Of dat ik me verzet tegen een emotie omdat ik vind dat hij wel lang genoeg geduurd heeft. Maar altijd, altijd is er de inherente berusting in het feit dat het spel gespeeld mag worden. Niet om hetgeen het zou moeten zijn of worden. Maar simpelweg om het te mogen laten zijn. Om ‘wat er ontstaat’ in het aangaan. Om het leven zelf dat geleefd mag worden…