Ik wéét, besef en voel dat de jongeren waar ik mee werk me niet aardig hoeven te vinden. Maar ik voel, besef en ervaar dat ik zoveel meer kan bereiken met een leerling wanneer deze zijn hart heeft geopend voor me. Dan hoeven we geen vrienden te zijn, maar voel ik dat ik  geaccepteerd ben en door kan pakken daar waar het voor de leerling nodig is. Iedereen toont het ontstaan van die verbinding op een andere manier. Zo was er Gert, die me koffie kwam brengen en Arno die op schoot kroop.

Soms ook, kom je jongeren tegen die het op een andere manier uiten. Een straattaal opmerking, een zachte stomp of een klap. Een manier die ik kan begrijpen, omdat ik voel wat ermee bedoelt wordt. Zij laten weten dat ze je accepteren door je van het ene op het andere moment een beetje te plagen. Dat is het moment dat je weet dat het goed zit. Dat je een stap verder bent gekomen. Dat je vanaf dat moment kunt gaan bouwen.

Mijn nekharen kunnen overeind gaan staan als ik bedenk dat een collega of leidinggevende zo’n situatie volledig uit z’n verband kan trekken. Je kunt elke situatie namelijk op meerdere manieren interpreteren. Zeker als je de context niet mee krijgt en zaken op ‘buitenkant niveau’ interpreteert terwijl hij op binnenkant niveau heel anders ligt. In deze blog neem ik je mee naar een moment in mijn carrière waarop een collega van me niet besefte waarom ik me op een druilerige herfstdag met liefde uit liet schelden.

Ik neem je mee naar de jeugdzorginstelling waar ik sinds kort een leidinggevende functie had

Joris – een jongen van een jaar of 17 – was enthousiast, kon bijna springerig vrolijk zijn wanneer hij over zijn passie vertelde en tegelijkertijd had hij veel dingen die hij lastig vond om mee om te gaan. Gewone, kleine alledaagse dingen waar hij wel wat sturing op kon gebruiken. De band tussen Joris en mij was nog groeiende. Ik had nog geen ingang gevonden (of misschien wel maar dan was me nog niet getoond dat die er was) en gevoelsmatig was er dus mogelijk nog onvoldoende empathie opgebouwd om de confrontatie aan te gaan die nodig was, hoe liefdevol of plagerig ik deze ook zou brengen. Tot dat ene moment…

Ik kwam in de aparte ruimte waar hij, samen met wat anderen, achter zijn pc zat te werken. Joris keek me aan, schudde de haren uit zijn ogen en keek me vriendelijk aan. Ik vertelde dat ik iets niet handig aangepakt had, dat ik ergens vanuit gegaan was bij de groep, zonder het af te checken en dat het anders was uitgepakt. Hij lachte, en terwijl hij een stap naar voren deed zei hij ‘dat was inderdaad behoorlijk dom van je’. Ik voelde me warm worden, het gevoel van verbinding overspoelde me. Ik voelde dat hij, door dit tegen mij te durven zeggen zich veilig genoeg had gevoeld.

Ik wist, voelde en besefte dat het goed was. Zoals ik ook kan voelen bij zeer verlegen meisjes die voor het eerst boos kunnen worden. Heerlijk, zo’n teken van vooruitgang. Dat het niet zo kan blijven, dat je bij een tweede lompe opmerking vriendelijk mag knikken en zeggen ‘de eerste keer was leuk, maar hier gaan we geen gewoonte van maken’ dat is niet meer dan logisch. En dat ik me niet constructief uit laat schelden door jongeren lijkt me niet meer dan normaal. Zo gaan we niet met elkaar om. Zij willen met respect behandeld worden en ik logischerwijs ook. Als een jongere dat (nog) niet kan, dan kunnen we kijken wat er nodig is om dat te gaan ontwikkelen (vaak kunnen ze het dan ook niet naar andere volwassenen). Maar dat was hier niet het geval. Dit was een teken van verbinding. Een klein cadeautje dat je in de vorm van een scheldwoord wordt aangeboden en waarmee je weet dat je de toekomst kunt gaan bouwen.

Vol van positieve emoties draaide ik me om. Zag plotseling mijn collega Henk van het hoofdkantoor in de deuropening staan en voelde op hetzelfde moment een bliksemschicht door mijn lijf gaan. Binnen een seconde wist ik dat hij het gebeuren heel anders had ingeschat. Zijn blik sprak boekdelen. Hij vond dat ik me niet uit had mogen laten schelden….

Ik voelde me direct een stuk kleiner worden. Ik wilde het liefst ter plekke door de aarde opgeslokt worden. (Dat was overigens waarschijnlijk nog makkelijker dan hem te overtuigen van hetgeen er zojuist gebeurd was.) Ik baalde van mezelf…. ‘hem overtuigen’, dacht ik dat nu echt? Ik wíl helemaal niemand overtuigen. Ik wilde dat mensen me van nature konden snappen, begrijpen, minimaal open staan voor mijn perspectief. Damn, ik baalde van mezelf op dat moment. Nu had ik niet alleen een situatie uit te leggen maar ook nog eens te dealen met mijn eigen gevoel van ‘begrepen willen worden’.

Henk knikte kort met zijn hoofd als teken dat hij me op de gang wilde spreken. Direct deed hij een stap achteruit en draaide zich om. Ik liep achter hem aan. ‘Laat jij je uitschelden door hem?’ vroeg hij en keek me aan met een strakke blik. Ik keek naar de grond, alsof ik hoopte dat dat zwarte gat waar ik in kon verdwijnen alsnog zou komen. Ik stotterde wat, probeerde in een halfzachte poging uit te leggen dat het in dit geval juist een compliment was. De ogen van Henk schoten vuur. Ik bedacht me dat hij, na de voorstelling die hij ervan had gemaakt in zijn hoofd, waarschijnlijk met geen enkele verklaring zou kunnen accepteren dat het oké was. Ik draaide me om, rechtte mijn rug, wuifde naar Joris en zei met zo vast mogelijke stem ‘kom, we gaan koffie drinken’…

Keer op keer hoorde ik ‘beetje dom’ in mijn hoofd galmen. Ik ping-pongde heen een weer tussen een groot geluksgevoel en diepe schaamte. Ik wist dat Henk hetgeen hij had gezien op zijn eigen manier had ingeschat. Het was logisch dat hij tot deze conclusie was gekomen. Maar tegelijkertijd had ik Henk daarna niet van perspectief kunnen laten veranderen en ik had het gevoel dat ik in zijn ogen had gefaald.

Tegelijkertijd besefte ik, de koffie nog dampend in mijn hand, hoe dit ook voor onze leerlingen op kan gaan in de klas. Dat wij hun gedrag opvatten als de werkelijkheid, zonder te vragen naar hun beleving. En dat als we dat dan al doen, zij vaak al heel goed weten of we daar überhaupt wel voor open staan. Door af te gaan op wat je denkt te zien mis je de werkelijkheid. Een werkelijkheid die vaak mooier, gekleurder en genuanceerder is dan welke gedachte erover dan ook kan weerspiegelen.